openingspread broodtekst links erin (Large)
openingspread broodtekst links erin (Large)

Zijgangen in de proef

Nieuws

Zijgangen komen vanaf de klasse L in de dressuurproeven voor. In de training kun je er ook veel profijt van hebben. Maar hoe rijd je goede zijgangen en wat kun je doen om ze te verbeteren? Grand Prix-jurylid en trainer Jan Enne Kloosterboer legt enkele proefonderdelen uit.



A AFWENDEN, D WIJKEN VOOR HET RECHTERBEEN, TUSSEN E EN H HOEFSLAG VOLGEN


Wijken heeft ook te maken met gehoorzaamheid. Je legt één been iets naar achteren en dat betekent dat je paard opzij moet gaan. Hij moet daarbij zo goed als recht blijven, parallel aan de hoefslag, met slechts een klein beetje stelling in het nekgewricht. Belangrijk is dat takt en tempo gelijk blijven. De passen blijven dus even groot en duren even lang.

[row][six]

Leer een paard wijken in stap. Ik laat ruiters van hand veranderen en vanaf de X de achterhand mee opzij nemen. Het paard wil dan toch al graag richting de hoefslag, dus dan is het voor hem gemakkelijker. Het kan ook vanaf of bij het vergroten van een volte. Probeer de oefening pas in draf als het in stap goed lukt.

Veel ruiters wenden af, buigen de hals in en proberen hun paard met hun binnenbeen opzij te duwen. Dan begin je met een gebogen paard en dat is niet wenselijk. Houd de schouders tussen twee teugels en richt die naar de juiste letter. Neem pas daarna de achterhand mee opzij. Of wijk eens vanaf de lange zijde. Dan houd je je paard makkelijker recht bij de inzet. Hij moet wel goed op de hulp reageren, zodat je niet iedere pas hoeft te duwen. Daarvan ga je gespannen zitten en dat stoort hem in zijn bewegingen. Dan verlies je bijna altijd tempo. Leg je been ook niet te ver terug, dat brengt jou en hem uit balans. Laat hem het werk doen, zodat je zelf stil kunt zitten en mee kunt zijn in de beweging. Ga in het begin niet te scherp opzij. Leer het hem eerst op de juiste manier, dan kun je later altijd meer vragen.

[/six][six]

[panel]

Het nut van zijgangen


Zijgangen zijn niet alleen leuk, ze helpen ook om een paard soepeler te maken en tot meer verzameling te brengen. Jurylid en trainer Jan Enne Kloosterboer: “Je moet zijgangen niet alleen doen omdat het in de proeven staat, ze dienen ergens voor. Op de juiste manier uitgevoerd krijgt een paard er meer balans door. Door zijgangen wordt een paard gestimuleerd zijn achterbenen verder onder zijn lichaam te brengen en daardoor meer gewicht te dragen. En de manier waarop de oefeningen per niveau in de proeven zijn verwerkt, past bij de scholing van een jong paard. Je begint met wijken, daarna komt de schouderbinnenwaarts in beeld, vervolgens de travers en als laatste het appuyement. Daarbij moet je altijd onthouden dat een hulp met twee benen voorwaarts betekent en met één been zijwaarts.”

[/panel]

[/six][/row]

K-E SCHOUDERBINNENWAARTS, E RECHTUIT


Schouderbinnenwaarts is een geweldige oefening om de achterhand van een paard te ontwikkelen, omdat het binnenachterbeen erdoor meer onder het lichaam wordt geplaatst. In de boeken staat mooi omschreven dat de voorhand zo ver naar binnen komt dat het paard op drie sporen loopt. Als jury vind ik het veel belangrijker dat het binnenachterbeen verder onder de massa wordt gezet, waardoor het paard zakt in zijn binnenheup. Voor hogere punten moet er sprake zijn van meer gedragenheid en een duidelijk lichtere voorhand. Ruiters zijn vaak te veel bezig met hoe schuin het moet zijn en laten hun paard daardoor te veel op de voorhand lopen.

De inzet is heel belangrijk. Neem met een lichte stelling de schouders mee naar binnen tussen twee teugels. Je ziet heel vaak dat ruiters met hun binnenbeen naar achteren de achterhand naar buiten duwen. Een grote fout. Doe alsof je de volte op draait, houd je binnenbeen op de plaats, blijf in balans zitten op beide zitbeenknobbels en neem je paard zo mee opzij. Leer het aan in stap en begin met schoudervoor. Als je paard goed kan wijken is het niet moeilijk. Oefen vooral op de correcte inzet, dan is de rest een stuk makkelijker. Let erop dat je ontspannen, in balans blijft zitten en niet naar binnen of naar buiten gaat hangen.

Vaak zie je ruiters aan de binnenteugel trekken om zo de schouder naar binnen te krijgen, maar dan valt het paard juist over de buitenschouder en komt het binnenachterbeen niet tot dragen. Neem hem mee tussen twee teugels. Werk in de training aan de impuls door af te wisselen met middendraf. Vergeet niet om in deze oefening aan het einde recht te richten, waarbij je de voorhand weer voor de achterhand plaatst. De achterhand mag dan niet van de hoefslag komen.

F-B TRAVERS, DAARNA RECHTUIT


In de travers moet de achterhand naar binnen, terwijl de stelling en buiging aan de binnenkant gehandhaafd blijft. Het paard hoort op vier sporen te gaan. Zorg dat je paard met zijn hoofd in de rijrichting op de hoefslag blijft, dat is de leidraad voor de hoeveelheid stelling en buiging die je moet hebben. Het buitenbeen van de ruiter ligt iets naar achteren om aan te geven dat de achterhand opzij moet, maar mag niet te ver worden teruggelegd. Daardoor raak je uit balans en stoor je het paard. Het buitenbeen wordt vaak zo ver teruggeduwd, omdat het paard onvoldoende op de zijwaartse hulp reageert.

Travers is lastiger dan schouderbinnenwaarts, het paard moet meer buigen. Vraag in het begin niet te veel. Probeer op de grote volte meer te buigen en zet de achterhand naar binnen. Lukt dat, volg dan de hoefslag een stukje in travers. Begin met kleine stukjes, want het is moeilijk om voldoende voorwaarts te blijven. Heb je moeite met de buiging, rijd dan eerst een kleine volte en probeer die buiging te behouden in twee of drie passen travers op de hoefslag.

Wat je veel ziet in travers is tempoverlies of slingeren. Dat komt door gebrek aan balans en ontspanning in je zit. Om dat te behouden moet je als ruiter met je heup in de romprichting van het paard in evenwicht blijven zitten. Wie te veel wil meehelpen, gaat snel scheefhangen of aan de binnenteugel trekken. Daarmee maak je het voor je paard erg moeilijk. Blijf vooral ook van achter naar voren rijden. Rechtuit de hoefslag volgen aan het einde doe je in dit geval door de achterhand terug te brengen naar de hoefslag.

A AFWENDEN, D-G DRIE ZIGZAG APPUYEMENTEN (5-10-5 M) IN DRAF


In een appuyement beweegt een paard zijwaarts, min of meer parallel aan de hoefslag en kijkt hij in de richting waarheen je gaat. Het is eigenlijk niet anders dan travers langs een diagonale lijn. De voorhand gaat net iets voor de achterhand, andersom is een grote fout. De voorbereiding is belangrijk. Vraag eerst voldoende stelling en buiging. Het paard mag dan nog niet opzij gaan, hij moet wachten tot je met je buitenbeen de hulp daarvoor geeft. Pas als hij nageeft, neem je hem mee opzij. Kijk tussen de oren van je paard door naar de letter waar je heen wilt.

Appuyeren zit vanaf de klasse Z in de proeven. Dan wordt nog niet zo’n hele schuine lijn gevraagd en de buiging mag dus navenant zijn. Toch zie je vaak dat ruiters van hun paarden overdreven veel buiging vragen in de hals. Daardoor verliest een paard zijn balans en dus de gedragenheid. Dat gaat bijna altijd ten koste van de impuls en de takt. De bedoeling van een appuyement is dat een paard regelmatig en met souplesse zijn achterbenen zijwaarts-voorwaarts wegzet. Dat heet officieel ‘overschenkelen’. Neem de tijd voor de inzet. Wil je te snel opzij, dan bestaat het risico dat de achterhand eerst gaat en dus de takt verstoort.

Bij een zigzag moet je je paard omstellen. Bovendien moet je goed uitkomen qua verdeling van de rijbaan. Teken desnoods streepjes in het zand als richtpunt om dat te oefenen. Maak je paard eerst weer recht, neem dan de andere stelling en buiging en ga daarna weer opzij naar de nieuwe kant. Het paard blijft daarbij steeds zoveel mogelijk parallel aan de middellijn. Blijf dan zelf ook in die richting zitten. In een klein stukje moet veel gebeuren. Oefen het omstellen door langer de tijd te nemen en bijvoorbeeld één keer heen en weer te gaan. In een zigzag is voor de jury goed te zien naar welke kant het paard het makkelijkst buigt. Oefen erop dat hij naar beide kanten even soepel wordt.

F-X APPUYEREN IN GALOP


Appuyeren in galop werkt hetzelfde als in draf. Alleen heb je in galop heel snel sprongverlies, terwijl het juist zo belangrijk is dat de kwaliteit van de gang gelijk blijft. Dat komt vaak doordat de ruiter mee gaat helpen en dus niet langer zit in het ritme van de galop. Daarmee verstoor je de zuivere drietakt. Voor een goed appuyement is het zaak dat je paard in staat is de galop te verzamelen. Je moet kunnen schakelen tussen de verschillende vormen van galop. Pas als dat goed lukt, heeft het paard voldoende draagkracht om vloeiend opzij te gaan.

Appuyeren in galop kun je oefenen door op een volte de achterhand naar binnen te zetten of door travers te galopperen op de lange zijde. Op de volte is het best zwaar voor een paard, dus doe dat in het begin niet te lang achter elkaar. Zorg dat je voldoende buiging hebt voor je opzij gaat en ga weer rechtuit op het moment dat je het verliest. Je paard moet wel gehoorzaam zijn aan de hulp. Als je te veel moet duwen met je buitenbeen, duw je de buiging eruit. Bovendien ga je er strak door zitten en dat stoort. Dus blijf steeds in het galopritme meegaan met aanspannen en ontspannen van je zit. Sommige ruiters gebruiken hun binnenbeen, omdat het paard daar immers omheen moet buigen. Dat is niet nodig en bovendien verwarrend voor het paard. Heb je problemen met appuyeren in galop, dan heeft het niet veel zin juist dat steeds maar weer te oefenen. Probeer vooral de kwaliteit van de galop te verbeteren door veel te schakelen.”

 
travers pg 3 (Large)
galopappuyement pg3 (Large)