Galop
Galop

Proefonderdeel uitgelegd: Rechtsomkeert in arbeidsgalop

Nieuws

Dressuurproeven zijn opgebouwd uit verschillende oefeningen, die allemaal hun eigen doel, aanpak en valkuilen kennen. Iedere maand bespreken we met instructeur en Grand Prix en olympisch jurylid Eddy de Wolff van Westerrode een proefonderdeel uit een proef van B tot Z niveau. Deze maand spreken we hem over het rijden van een (links-) of rechtsomkeert in arbeidsgalop.



‘De rechts- of linksomkeert wordt ook wel een keertvolte genoemd’


Variatie


Zoals met veel oefeningen het geval is, laat ook de rechtsomkeert in arbeidsgalop, die in M1 proeven voorkomt, goed de opbouw van dressuurproeven zien. Eddy legt uit: “In B proeven worden alleen grote voltes twintig meter gevraagd. In de L wordt dat al iets kleiner, namelijk vijftien meter. Na de volte vijftien meter volgt de volte tien meter. De voltes worden dus stapsgewijs kleiner, tot aan de volte zes meter, de kleinst mogelijke volte die in de dressuur gevraagd wordt. Zo wordt de moeilijkheidsgraad opgebouwd. Als je de volte tien meter met de juiste stelling en (lengte)buiging kunt uitvoeren en je paard genoeg kunt opsluiten, kun je ook variaties op deze volte rijden. De rechts- of linksomkeert is zo’n variatie van de proefmaker op een volte tien meter en wordt ook weleens een keertvolte genoemd.”
‘Het is goed om te weten dat de letters F, K, H en M altijd zes meter uit de hoek liggen’

Stukje wiskunde


“Je bereidt deze oefening voor door je paard iets meer gesloten te laten galopperen, dat is nodig om een volte van dit formaat netjes te kunnen rijden,” vertelt Eddy. In veel proeven wordt voor de rechtsomkeert eerst een stuk middengalop gevraagd. “De combinatie van deze twee oefeningen maakt het iets moeilijker. Het is belangrijk je paard duidelijk terug te rijden na de middengalop, naar een iets meer gesloten galop.” We gaan in dit artikel uit van een rechtsomkeert F-D-B, waarbij je voor M weer in arbeidsdraf overgaat. Waar zet je die halve volte dan precies in en hoe groot rijd je dit figuur? Eddy legt uit: “Het is goed om te weten dat de letters F, K, H en M altijd zes meter uit de hoek liggen. De straal van een volte tien meter is vijf meter. De oplettende lezer zal nu ontdekken dat er een meter overblijft. Als je de rechtsomkeert theoretisch gezien dus helemaal correct rijdt, zou je de hoefslag niet mogen raken. Een hoek is namelijk een kwart volte. Als je in dit geval bij de letter F de halve volte inzet en de hoek als een kwart volte rijdt, blijf je een meter bij de hoefslag weg.” Eddy benadrukt dat dit eigenlijk puur theoretisch is, en dat er in de praktijk maar weinig juryleden zijn die er een meetlat bij pakken. “Deze meter is mijn ogen dan ook te verwaarlozen. Ik let veel meer op hoe mooi rond de halve volte is en of het correct gereden wordt, dus in balans, actief en met de juiste stelling en lengtebuiging. Dat is vaak al moeilijk genoeg. Leg dus niet de nadruk op die ene meter, zoals waarschijnlijk alleen theoretici zouden doen. De wiskundeleraar bijvoorbeeld, die zelf niet paardrijdt, maar wel komt kijken bij het proefje van zijn dochter. In veel gevallen let je als jury wel op wat theoretisch correct is, maar deze oefening kun je als uitzondering zien. Je moet het eerste deel van de rechtsomkeert vooral rijden als een halve volte tien meter, en dus wel de hoek afronden. Hoeveel centimeter je dan precies van de hoefslag af zit, is minder belangrijk,” stelt Eddy.

Contragalop


“Omdat de jury bij C zit, (tien meter uit de hoek, op de middellijn), is heel duidelijk te zien of je de middellijn raakt of niet, of dat je er misschien wel overheen gaat. Daar let ik als jury wel op”, vertelt Eddy. “Zorg dus dat je met een correcte buiging echt van F naar D, en vervolgens naar B rijdt, zodat je halve volte niet te groot of te klein wordt.”
Na die halve volte volgt een rechte lijn naar B, waardoor er automatisch een stukje contragalop bij komt kijken. “Dit is een simpele manier van contragalop rijden, omdat je geen hoek door hoeft,” vertelt Eddy. “Probeer een fractie voor B te mikken, om de wending bij B vloeiend te kunnen rijden in contragalop. Een flauw bochtje is het best.” Vervolgens wordt gevraagd om voor M in arbeidsdraf over te gaan. “Dat doe je natuurlijk niet één meter na B al, maar een paar meter voor de letter M. Zorg voor een mooie vloeiende overgang naar een actieve draf en bereid je paard direct voor om na naar buiten gesteld te zijn in de contragalop, mooi naar binnen gesteld de volgende hoek in te gaan. Daar kun je je paard goed voorbereiden op de oefening die hierna komt.”
‘Leid je paard met een soepele hand met de binnenteugel de volte in’

Valkuilen



  • Omdat het een vrij kleine wending is op dit niveau, bestaat het gevaar dat de achterhand uitzwaait. Let hierop en begrens je paard.

  • De galop moet voor deze oefening iets meer gesloten (verzameld) zijn, maar let er op dat je paard wel sprong behoudt! De galop mag niet te vlak worden. Als je paard in draf valt, telt dat als een grote fout.

  • Ga niet trekken aan de binnenteugel om de bocht om te gaan. Houd je paard mooi gesloten tussen twee benen en twee teugels. Dat is belangrijk voor de hele balans, er mag geen disharmonie ontstaan. Je paard kan bijvoorbeeld tegen de hand komen, gaan kantelen of er ontstaan andere problemen als je aan de binnenteugel trekt om hem de wending door te krijgen. Leid je paard met een soepele hand met de binnenteugel de volte in.

  • Wat ook wel eens gebeurt, is dat ruiters teveel buitenbeen gebruiken in de contragalop omdat ze bang zijn dat hun paard omspringt. Daarmee duw je je paard opzij en kun je geen mooie rechte lijn terug naar de hoefslag rijden. Met andere woorden: dan is je paard gewoon scheef en dat kost punten.