L2 middengalop (Large)
L2 middengalop (Large)

Galop in de proef

Nieuws

Door een correcte africhting kun je de galop van je paard verbeteren. De oefeningen die in de proeven worden gevraagd helpen daarbij. Hoe rijd je de perfecte oefening en wat kun je doen om hogere punten te scoren? Jurylid en trainer Jan Enne Kloosterboer bespreekt per wedstrijdniveau enkele proefonderdelen.



B: Op de grote volte tussen X en C in galop rechts aanspringen


Bij deze oefening kijkt de jury niet alleen of het paard in de goede galop gaat. De jury controleert ook of het paard direct, zonder spanning, rechtgericht en bergopwaarts aanspringt. Een volte maakt het makkelijker om in de goede galop aan te springen. Mits je al in draf, met de juiste stelling en buiging en zonder het paard te hinderen, zo’n volte rond kunt rijden. Controleer het tempo. Ga dan met je binnenzitbeenknobbel iets naar voren en geef een hulp met je buitenbeen een klein beetje naar achteren. Het paard mag niet harder gaan draven voor je aanspringt. Neem hem terug als dat gebeurt en probeer het opnieuw. Galoppeer je, volg dan goed de lijn van de volte. Probeer vanaf de eerste sprong met je handen en zit in de beweging mee te gaan. De jury neemt namelijk ook de eerste paar sprongen mee in de beoordeling.

Het gaat natuurlijk pas lukken als je paard reageert op je beenhulpen, dat moet je hem eerst leren. Wie thuis nog niet netjes links en rechts kan aanspringen, is nog niet aan de B toe. Oefen dan liever door tot je dat beheerst. Sommige ruiters knijpen hun handen te veel dicht voor de controle. Maar hoe meer je een paard vasthoudt, hoe meer hij wil vluchten. Je moet de beweging van zijn hals en hoofd volgen met je hand.

L2: Tussen K en H enkele sprongen middengalop


In de middengalop moet het paard duidelijk grotere sprongen maken. De meest gemaakte fout is dat paarden harder gaan in plaats van ruimer. Je paard moet vanuit zichzelf graag voorwaarts willen. Als je steeds moet drijven, gaat hij rennen. Zorg dat je arbeidsgalop zo goed is, met zoveel voorwaartse drang, dat je maar weinig hoeft te doen. Voor een goede middengalop hoef je dan alleen maar iets met je hand toe te staan en met een lichte zit help je om het zweefmoment te verlengen. Volg zoveel met je hand, dat je paard ook het frame kan verlengen. Te veel druk in de hand of naar de grond gericht zitten, resulteert erin dat je paard op de voorhand loopt. Dat gaat ten koste van de sprong. Doe zo weinig mogelijk, zit mee met de beweging. Maak jezelf als het ware lichter, geef de rug van je paard de ruimte. Bij het terugkomen ga je weer dieper zitten. Pas dan wel op dat je in het galopritme blijft meebewegen, anders valt het paard misschien in draf. Te veel remmen met de teugels zorgt voor balansverstoring. Dan springt een paard om of valt hij uit de galop.

M1: E arbeidsgalop, H-G-E rechtsomkeert


Spring bij E recht in galop aan. Dit is op de lange zijde, dat is lastiger dan in de hoek of op een volte. Je paard moet heel goed reageren op de galophulp en bovendien is je timing erg belangrijk. Als je de hulp voor galop op het verkeerde moment geeft, maakt het paard een tussenpas of springt hij verkeerd aan. Als je je paard voor het aanspringen licht schoudervoor houdt, voorkom je dat de achterhand naar binnen komt. Op dit niveau moet het paard al meer bergop aanspringen. Rechtsomkeert is een halve volte van tien meter. Het paard komt van nature terug in zo’n kleine wending. Houd voldoende sprong. Wegrennen doet hij niet in zo’n cirkel, dus houd hem actief. Zit goed in balans, anders stoor je te veel. Ruiters die te veel de binnenteugel gebruiken om de krappe bocht te maken, veroorzaken juist dat een paard meer over de buitenschouder wegloopt. Kleiner maken doe je door je paard met je buitenbeen en een ophouding van de buitenteugel te begrenzen. Kijk goed tussen de oren door waar je heen wilt. Het laatste stuk is een rechte lijn naar de hoefslag. Heb je moeite met de afmetingen van de halve volte, zet dan eens pionnen neer.

M2: Slangenvolte met drie bogen, tweede in contragalop


In deze oefening draait het hoofdzakelijk om de contragalop, waarin sprongbehoud en ritme voorop staan. Contragalop is de enige oefening die een paard in de vrije natuur niet snel doet. Het vergt gehoorzaamheid en souplesse. Het is wel een goede manier om de galop te verbeteren, want het bevordert de lenigheid en de balans. Belangrijk is dat de bogen ongeveer even groot worden. Rijd de eerste niet te groot, want dan kom je op het einde in de knel. Een jury ziet niet of de bogen precies even groot zijn, maar grote verschillen vallen wel op. Veel paarden verliezen de sprong in de galop doordat ze moeite hebben met hun balans. Geef duidelijk de galop aan waarin je rijdt en zit niet te strak. Stuur niet zijn hoofd, maar richt de romp van je paard. In de contragalop heb je een lichte stelling naar buiten. Ruiters die te veel stelling vragen, verliezen de kwaliteit van de galop. Hun paard valt naar binnen met een grotere kans op omspringen. Vergeet niet om de oefening netjes af te werken. Sommige ruiters zijn zo blij dat de contragalop is gelukt, dat ze in de laatste bocht het tempo en de sprong verliezen.

Z1: Volte 8 meter


Bij een kleine volte is het vooral belangrijk dat het paard een zuivere, goed doorgesprongen galop laat zien. Hoe hoger het niveau, hoe meer je je paard moet verzamelen in galop. Een kleine volte is daarvoor een prima oefening. Daarop wil een paard vanzelf al terugkomen en kun je dan mooi actief naar voren blijven rijden. Op de rechte lijn ga je snel te veel tegenhouden, wat ten koste gaat van de sprong. Een volte van acht meter is best klein. De balans is erg belangrijk. Vaak zie je ruiters worstelen met de juiste afmeting van deze volte. Zet in de training eens een paar pionnen neer of trek een streep in het zand. Het lukt alleen om er vloeiend doorheen te rijden als je je paard duidelijk meer gesloten en verzameld kunt houden. Daarbij staat het behoud van de zuivere drietakt van de galop uiteraard voorop. Doe niet te veel met je teugels, want daarmee belemmer je de sprong. Gebruik je buitenbeen om het paard duidelijk te maken wat de maat van de volte is.

Z2: K-X appuyeren


Ook bij zijgangen in de galop moet steeds een zuivere sprong worden getoond. Het paard kijkt bij het appuyement in de richting waar hij naartoe gaat. De beweging mag niet minder worden doordat je opzij gaat. Het lukt alleen als het paard in staat is gedragen en verzameld te galopperen. Oefen het eens door op een lange zijde of een grote volte in travers te gaan. Appuyeer in het begin niet te scherp zijwaarts, de kwaliteit en zuiverheid staan voorop. De voorbereiding bestaat uit het eerst laten buigen van hals en hoofd. Het paard mag daarop niet al naar binnen komen of van tempo veranderen. Laat hem na de voorbereiding op je hulp opzij gaan, zit mee in de beweging en kijk tussen de oren door waar je naartoe gaat. De mate van buiging hangt af van hoe schuin je gaat.
Je zit in dezelfde richting als de romp van je paard. Leg je buitenbeen niet te ver terug, want dan span je te veel met je zit. Ontspan je buitenbeen eens als je paard opzij gaat en kijk of je paard zelf door wil gaan. Als je de hele weg moet blijven duwen, verlies je de balans en sprong.

ZZL: X vliegende galopwissel


Bij een galopwissel moet een paard in het zweefmoment van galop veranderen. Het moet eruit zien als een gewone galopsprong, zonder spanning. En bovendien recht en bergop. Als je voldoende controle hebt over het tempo en de verzameling, is een wissel niet meer zo moeilijk. Denk als voorbeeld eens aan hoe je het zelf zou doen als je op de grond staat. Bereid de oefening voor door alvast stelling naar de ‘nieuwe’ kant te vragen. Als je paard nageeft, doe je precies op het juiste moment je ‘nieuwe’ binnenheup naar voren en leg je je benen om. De timing is erg belangrijk. Het paard kan alleen wisselen tijdens het zweefmoment, dus geef de hulp vlak daarvoor. Overdrijf je hulpen niet. Geef je ze te hard, dan bestaat het risico dat je paard daarvan schrikt en dat de galopwissels iets engs worden, terwijl het voor een paard iets volstrekt natuurlijks is.

Sommige paarden beginnen al te springen voor het zover is. Dat gebeurt als ruiters er in hun hoofd te veel mee bezig zijn en onbewust al spannen met hun lichaam. Moeite met de wissels? Probeer ze niet eindeloos, maar werk aan de galop. Als je die verbetert en het zweefmoment weet te vergroten, dan lukt die wissel ook wel. Fouten in de wissels hebben te maken met gebrek aan reactie op de hulpen, spanning en slechte timing.
B galop aanspringen (Large)
M1 rechtsomkeert (Large)
M2 slangenvolte (Large)
Z1 volte 8 m (Large)
Z2 galopappuyement (Large)
ZZ L vliegende galopwissel (Large)