Hoe leer ik mijn paard changeren?
Nieuws
Wanneer begin je met changeren, hoe help je je paard met je houding en hoe ga je problemen te lijf? Diverse kenners delen hun beste inzichten, tips en tricks.
Warwick McLean, jonge paardentrainer
“Een jong paard leren changeren is een balanskwestie. Eerst moet een paard zijn lichaam controleren en zijn buitenachterbeen kunnen activeren. Een paard werkt meestal met diagonaal beenwerk, en een changement breekt met dit diagonale patroon, aangezien elke zijde op zichzelf werkt. Het moment waarop ik met een jong paard aan changeren begin, varieert. Op vijf- à zesjarige leeftijd is het paardenlichaam er klaar voor. Ik vraag een vier- of vijfjarige vaak om met changementen te spelen. Gewoon om het concept te introduceren en te zien hoe het gaat. Begin je een beetje vroeg, dan hoef je niet te haasten als ze zes of zeven zijn. Ik werk eerst speels aan de contragalop en stap-galop-stap overgang. De meeste paarden met een goed gebalanceerde galop in beide richtingen changeren gemakkelijk als je op de diagonaal rijdt en de hulp geeft. Dit is gewoon voor de lol, ik gebruik het niet als training maar als introductie om te zien hoe mijn paard reageert. Als een paard de eerste beginselen van de wisselhulp snapt, geef ik deze hulp zo consistent mogelijk en in het begin ook op dezelfde plaats. Als hij het gemakkelijk vindt en niet gestrest raakt, herhaal ik het zo nu en dan eens in de training, zonder er echt om te malen of de changementen echt helemaal perfect zijn. Soms rijd ik twee changementen en stop als het goed gaat onder veel beloning. Dan wordt de oefening een positieve herinnering. Dit geeft hem zelfvertrouwen. Je kun een paard op het moment zelf corrigeren als hij een incorrect changement springt, maar straf hem nooit. Bied de nieuwe oefening in kleine brokjes plezier aan en neem de tijd.”
Jur Vrieling, springruiter
“In de springsport is het belangrijk dat een paard gemakkelijk changeert. Spring je vanuit de verkeerde galop of overkruiste galop, dan verstoor je het ritme. Hoe meer een paard op eigen benen loopt, hoe beter zijn balans en hoe gemakkelijker zijn sprong. Mijn voormalig toppaard Bubalu had het changeren in het begin niet zo onder de knie. Maar zijn extreme sprong en balans compenseerden dat. Hij is daarin een uitzondering. Mijn ervaring is dat de meeste moeilijkheden zich voordoen bij paarden die al op hoog niveau in de dressuur lopen en de contragalop goed beheersen. Voordat ik begin met changeren, zorg ik dat een paard de zijgangen goed afgaat en dat hij zich goed buigt om het binnenbeen. Dan rijd ik langs de hoefslag een keertwending, waarbij ik de contragalop even vasthoud en in de eerstvolgende bocht mijn buitenbeen naar achteren leg en de hulpen voor de correcte galop geef. Vaak springt een paard dan gemakkelijk om. Blijkt dit toch wat problematisch, dan gebruik ik cavaletti als hulpmiddel. Een cavaletti maakt het changeren wat gemakkelijker, omdat je een klein sprongetje krijgt. Ik begin weer met de keertwending en plaats in de bocht een cavaletti. Elk paard landt na het sprongetje in de goede galop. Gaat dit goed, dan leg ik een balkje op de grond. Dat veroorzaakt minder sprong, maar vergroot wel het zweefmoment. Tenslotte doe ik de oefening zonder balk. Bij sommige paarden helpt het eventueel als je – wanneer je vanuit de AC-lijn op de hoefslag afrijdt – je paard niet direct de bocht instuurt, maar ze enigszins haaks de hoefslag opstuurt en dan laat omspringen. Daarmee voorkom je dat je te snel stelling vraagt naar de kant waar je hem heen stuurt. Sommige paarden changeren gemakkelijker als je de stelling naar buiten langer vasthoudt, maar dat verschilt per paard.”
Karin Retera, trainer/coach en jurylid
“Als je weet hoe de galop mechanisch werkt, weet je ook hoe changeren werkt. Je schakelt in het zweefmoment van de ene kant drietakt naar de andere kant drietakt, waarbij het nieuwe buitenachterbeen als eerste wordt neergezet. Een paard kan niet op een ander moment wisselen dan in het zweefmoment. Dus geef je je hulp eerder, dan changeert hij toch pas tijdens het zweefmoment. Daarom is het vreemd dat wordt geleerd om de hulp op een bepaald moment te geven. Soms wordt er zelfs bij geteld: 1-2-3 wissel. Hierdoor doet een ruiter te veel met zijn lichaam. Terwijl je juist stil in balans moet zitten en het paard de wissel moet laten maken. Leer je je paard changeren door op je andere zitbeenknobbel te gaan zitten, dan loop je het risico dat hij omspringt als jij per ongeluk gaat verzitten. En hoe wil je ooit series gaan springen als je je zit steeds van de ene naar de andere kant moet gooien? Die moeilijke verhalen vind ik lariekoek. Daarom, zit recht, stil en in balans en laat hem changeren op je nieuwe buitenbeen. Houd je hulp simpel en enkelvoudig, maar duidelijk en consequent. Gecombineerde hulpen zijn voor een paard veel te ingewikkeld. Leg je been een centimeter of twintig terug en geef een klein porretje. Verdwijnt je been helemaal in zijn lies, dan druk je je paard uit balans en springt hij de wissel scheef. Zorg dat de voorwaarden voor een goede wissel kloppen: impuls, nageeflijk en rechtgericht. Je paard moet zijn rug vrij kunnen bewegen om van de ene naar de andere kan te springen, zodat zijn achterbeen goed kan doorkomen. Zit je te diep, dan hinder je hem. Om je paard niet te hinderen is een verlichte zit nog beter dan een diepe dressuurzit. Tot slot een andere mechanische fabel: verzameling is niet noodzakelijk, changeren in arbeidsgalop kan prima.”
Daniëlle Heijkoop, dressuuramazone en instructrice
“Of zich problemen voordoen bij het changeren, ligt aan de kwaliteit van de galop en de handigheid van de ruiter. In twee keer gesprongen wissels komen vrij veel voor. De achterhand komt later dan de voorhand. Je lost dit op door de achterhand iets naar binnen te zetten vlak voordat je de wissel maakt, zoals de travers. Dit maakt het nieuwe binnenbeen al vrij en je paard krijgt de ruimte om de achterhand direct met de voorkant mee te laten komen. Zorg dat je paard attent is op je been. Rijd je linksom in de linkergalop, rijd je paard dan eens een paar galopsprongen van buiten naar binnen. Hiermee maak je je paard attent op het wisselbeen. Een andere veelvoorkomend probleem is dat een paard als reactie op de wisselhulp zijn tempo versnelt in plaats van te changeren. Bij zo’n rennerig paard oefen ik de changementen op de korte zijde. Ik rijd in contragalop, plaats mijn zweepje achter het buitenbeen en rijd de korte lijn op met de juiste stelling. Dit weerhoudt hem ervan te versnellen. Met name in het begin zie ik ruiters vaak achterover vallen of de teugels losgooien. Dit brengt zowel paard als ruiter uit balans. Mijn advies luidt dan: werk eerst aan een betere contragalop. Werk aan tempocontrole en maak je paard gehoorzaam aan de hulpen. Je bent pas klaar voor changeren als je basis in orde is en je in contragalop tempowisselingen kunt rijden. Zelfs op Lichte Tour en Grand Prix-niveau is scheef aanspringen een veel gezien euvel. De ruiter beheerst de wissels, maar gebruikt te veel stelling, met een scheve wissel tot gevolg. Een te grote hulp wordt vaak uit onzekerheid gegeven. Voorkom tot slot dat je paard zelf het wisselmoment bepaalt. Zelfs als je in de rechtercontragalop linkerstelling vraagt, mag je paard niet eigenhandig changeren. Een mooie oefening, want je paard zal graag willen omspringen. Oefen op de diagonaal en vraag daar ook stelling. Laat je paard op jouw hulp wachten. Jij hebt de controle.”