Aanleuning
Aanleuning Foto: Lisanne Thomas

Aanleuningsweetjes

Training Dressuur Opvallend Werken aan de hand

Een goede aanleuning is heel erg bepalend is voor de gezondheid, de levensduur en het welbevinden van je paard. Toch weten maar weinig ruiters precies hoe ze de term zouden moeten beschrijven, of hoe het aan hoort te voelen. 

Lisanne Thomas, bekend van het boek ‘Biomechanica van het paard’ deelt met ons enkele ‘weetjes’ over de aanleuning:

Aanleuning:


  • Aanleuning het derde onderdeel van het Skala der Ausbildung is, na takt en losgelatenheid (ontspanning)

  • Deze drie punten centraal staan in de B- en L-dressuur

  • Elk paard heeft een andere mate van aanleuning: hoe beter een paard in balans ‘op eigen benen’ loopt, hoe lichter het teugelcontact is.

  • Een paard dat nog niet helemaal in balans loopt, zal een iets stevigere ondersteuning van de ruiterhand nodig hebben. Naarmate de opleiding vordert zal het contact lichter worden tot de verbinding enkel nog bestaat uit een licht contact van het bit (of de bitloze optoming) naar de vingers van de ruiter, niet zwaarder dan het gewicht van de teugels zelf.

  • Tegenwoordig zijn er teugeldrukmeters in gebruik, die inzicht geven in het gewicht dat je in je handen hebt.

  • Uit metingen komt naar voren dat zelfs ruiters op hoog niveau vaak rijden met een teugeldruk van ongeveer 20 kilo per teugel, dit gaat vaak gepaard met een te hoge instelling van de nek (te hoog bovenin lopen), waardoor het paard niet correct over de rug kan lopen.

  • Als het kracht kost om je paard ‘rond’ te laten lopen of als het erg lang duurt voordat je paard nageeflijk wordt, dan kan het helpen om te checken of hij voor het been is, voldoende impuls heeft (let op: dit is iets anders dan snel lopen) en of je zelf soepel mee gaat in de beweging.

    Vervolgens kun je de volgende oefening toepassen:

    Leer je paard vanuit stilstand om na te geven op het licht sluiten van je vingers, waarbij je de weerstand direct opheft zodra je paard in de juiste richting beweegt. Neem hiervoor de tijd en gebruik geen kracht. Als je namelijk teveel druk op de teugels uitoefent, dan gaat je paard tegendruk geven. Als je een constante, lichte druk op de teugels zet, zal je paard gaan uitproberen wat het daarmee moet doen. Hij zal zijn neus misschien een keer naar voren drukken, of omhoog bewegen.

    Als dit gebeurt dan zorg je dat de weerstand blijft bestaan, zodat je paard leert dat dat niet het juiste antwoord is. Op het moment dat je paard een heel klein beetje nageeft (dus in de richting van de weerstand beweegt) dan ontspan je direct je vingers, waardoor je paard begrijpt dat nageven het juiste antwoord op de hulp is.

    Zodra je paard begrijpt wat de bedoeling is van de weerstand biedende hand, zal het steeds sneller reageren op het sluiten van je vingers. Vervolgens kun je hetzelfde in stap gaan oefenen en vervolgens in draf en galop.

  • Aanleuning komt dus voort uit het opheffen van de hulpen die nodig zijn om je paard naar de aanleuning toe te begeleiden.

  • Aanleuning is nooit het ‘op de plek houden’ van hoofd en hals met je handen

  • Je geeft je paard aanwijzingen d.m.v. de weerstand biedende hand, waarbij je vingers zich sluiten om de teugels alsof je een sinaasappel uitperst, maar waarbij je schouders en ellebogen soepel mee blijven veren met de beweging.

  • Als je je armen vastzet dan blokkeer je het paard in zijn bewegingsafloop en kan het niet ontspannen bewegen.

  • Zodra je paard nageeft stop je met vragen, dan blijft er alleen een licht en soepel contact op de teugel over, als een soort telefoonverbinding. Je vingers voelen de mond van het paard, maar werken er niet op in.

  • Je sluit alleen je vingers wanneer je paard de aanleuning dreigt te verliezen (dus als het zwaarder in de hand wordt of een minder gunstige positie aanneemt)

  • Vraag in het begin korte stukjes en beloon je paard uitbundig. Denk eraan dat zijn spieren in het begin nog niet erg belastbaar zijn en vraag daarom nooit te veel of te lang.

  • Waak ervoor je paard te hoog in te stellen. Zeker op B of L niveau hoort een paard niet ‘bovenin’ te lopen (omdat de bijbehorende daling van het kruis ontbreekt dwing je je paard hierdoor zijn rug weg te drukken), maar juist iets boven boeghoogte of maximaal licht voorwaarts opwaarts.

  • Om te checken of je paard zijn lichaam goed gebruikt kun je letten op:
    - De onderhalsspieren: deze moeten altijd ontspannen zijn en een beetje wiebelen.
    - De bovenhals: deze hoort constant gebogen te zijn en lang gemaakt te worden vanuit de schoft. Zie je een sterkere buiging bovenin de nek en blijft de rest van de hals recht, dan is er sprake van een valse knik en laat het paard zijn rug niet los.
    - De bovenhalsspieren: deze moeten aanspannen tot aan het schouderblad, niet alleen bovenin.
    - Losgelatenheid: loopt je paard met swingende, soepele bewegingen en voel je een duidelijke deining van de rug? Zo niet, dan kan het helpen om je paard eerst lang en laag over de rug te rijden en hem daarna niet hoger dan een handbreedte boven boeghoogte in te stellen, zodat de bewegingen door het hele lichaam kunnen vloeien.

Lisanne Thomas is auteur van verschillende boeken, waaronder ‘Biomechanica van het Paard’ en ‘Paarden trainen vanaf de Grond’.

Bron: Bit & Cap