Verbeter de draf
Verbeter de draf

Verbeter de draf

Nieuws

De Zweedse topamazone Tinne Vilhelmson-Silfven wil zo graag uitleggen wat zij doet om de draf te verbeteren, dat ze af en toe struikelt over haar woorden. De enthousiaste amazone, die met haar Don Auriello uitblinkt in deze gang, heeft één stokpaardje: elasticiteit. Als je daaraan werkt, wordt de draf vanzelf beter.


Draf is de gang die je het meest kunt veranderen, vindt dressuuramazone Tinne Vilhelmson-Silfven. “Natuurlijk verbetert de galop en zelfs de stap ook wel, als je met een paard op de juiste manier aan het werk gaat.

Maar dat blijft toch altijd dichter bij wat hij van nature heeft meegekregen. Van de draf kun je, met goede training, echt iets heel anders maken.”

Voordat de Zweedse amazone ingaat op het werk dat zij met haar paarden doet, benadrukt ze dat verbeteren pas kan als een paard ontspannen op eigen benen loopt in de juiste houding. “Je moet in staat zijn om een basisritme aan te houden. Een draf waarin je paard zich op zijn gemak voelt en waarin jij netjes in balans kan blijven zitten. Hoe hard of hoe zacht dat is, is per paard verschillend. Hij moet in dat basistempo blijven, zonder dat je steeds van alles hoeft te corrigeren. Het paard mag niet zelf steeds harder of zachter gaan. In dit basistempo hoort hij je hand op te zoeken en na te geven, zonder dat hij op je handen leunt. Zolang dat niet het geval is, hoef je nog
niet te denken aan verbeteren of veranderen van de draf. Dan heb je iets anders te doen, namelijk eerst het goed bevestigen van deze basisvoorwaarde.” Tinne merkt op dat deze fase veel met evenwicht te maken heeft. Een paard dat te veel op de voorhand loopt, zal steun zoeken op de handen van de ruiter. “Als je geeft met je handen en je paard gaat harder, dan is de balans nog niet goed. Dan draagt hij zich nog niet genoeg met zijn achterbenen. Terugnemen dus en het evenwicht naar de achterhand verplaatsen door een halve ophouding te maken. Dat is een combinatiehulp van benen, zit en teugel, waarmee je het evenwicht herstelt. En steeds weer lichter worden aan de voorkant, om te controleren of je paard bij je blijft.” Is een paard in het begin te
fris en te enthousiast om in een beheerst ba-sistempo te lopen, rijd dan eerst een tijdje lek-
ker voorwaarts of longeer hem voor je begint. Overtollige energie gaat ten koste van concentratievermogen.

Weinig looplust


Het paard onder je houden, maar voor je been. Dat is ook een begrip dat vaak terugkomt bij Tinne. “Je moet constant het gevoel hebben dat hij bij je blijft, niet onder je uit loopt. Paarden met weinig looplust willen nog wel eens het gevoel geven dat je ze moet meeslepen, dat ze achter je aan komen. Dat is ook niet goed. Dan zou ik veel kleine overgangen maken, om hem te motiveren actiever te blijven.” Werken aan de draf lukt volgens de Zweedse alleen als paarden goed reageren op lichte beenhulpen. “Dat bedoel ik met aan je been hebben. Ik doe niks en dan wil ik dat het paard in het basistempo blijft. Maar als ik mijn benen gebruik, moet hij meteen reageren met voorwaarts gaan. Als dat niet zo is, moet ik daar eerst aan werken, want dan is de basis dus ook nog niet goed genoeg om de draf te gaan verbeteren.”





‘Blijf zelf licht en probeer van je paard een elastiekje te maken’




Zijn alle basisvoorwaarden in orde, dan begint het echte werk. Tinne zegt dat ze van haar paard een elastiekje probeert te maken door te schakelen. “Met een jong paard begin ik met overgangen van draf naar stap en weer naar draf. Het klinkt misschien een beetje saai en het is zeker nog niet spectaculair om te zien, maar het leert hem om in balans te blijven als het tempo verandert. Je wilt namelijk dat hij in een zelfde houding blijft. Dat is in het begin nog moeilijk genoeg. Als paarden het lastig vinden om hun balans te houden in de overgang naar stap, gaan ze vaak leunen op de hand. Of ze doen zelfs hun hoofd omhoog. Rijd deze overgangen dan op een volte. Daarop is het makkelijker om de hals ontspannen te houden, want dan treedt het binnenachterbeen door de figuur vanzelf meer onder. Zorg er vooral voor dat je niet gaat trekken om zijn hoofd in de juiste houding te houden. Het paard moet rond blijven omdat hij achter ondertreedt en draagt, niet omdat jij zijn hoofd in een positie probeert te dwingen. Daar wordt de draf juist minder goed van, want dan wordt de rug strak. En die moet veren alsof hij van rubber is.”

Neem de tijd


Tinne merkt op dat jonge paarden meer tijd nodig hebben om een goede overgang uit te voeren. “Ervaren paarden heb je in hooguit drie passen terug. Een jong paard heeft er misschien wel tien passen voor nodig om het goed te doen. Dat is niet erg, geef hem die tijd. Anders zal je snel geneigd zijn om te veel hand te gebruiken. Een jong paard is nog niet in staat om jouw signalen zo snel op te volgen.” Tinne raadt aan om, als het goed gaat, steeds minder teugelhulp te geven voor de overgang terug. “Bij een halve ophouding geef je ook een signaal met je lichaam. Het is de bedoeling dat het paard zo goed op jou afgestemd raakt, dat hij alleen al op jouw zit reageert, zodat je steeds minder hulpen kan gebruiken. Hoe verfijnder, hoe minder verstoring van de balans.”

Gaat de overgang van draf naar stap en weer naar draf vloeiend, dan gaat Tinne spelen met het tempo. Ze maakt kleine schakelingen naar voren en terug. “Tempocontrole noem ik het. Het uitgangspunt is steeds dat basistempo. Van daaruit moet het paard op mijn beenhulpen voorwaarts gaan als ik dat vraag, zonder van houding te veranderen. Terugkomen moet hij als ik een halve ophouding geef, die ik steeds verfijnder probeer te maken, zodat ik na enige tijd nauwelijks iets met de teugels hoef te doen.” Tinne waarschuwt voor behoud van balans. “Ga niet meer voorwaarts dan het paard aankan. Vraag je te veel en gaat hij rennen, dan wordt de draf niet groter, maar juist vlakker. Of hij schrikt van je hulp en verstijft. Dat wil je niet. Je wilt door de schakelingen het lichaam nog elastischer maken, maar wel steeds onder je houden.”
Bij alles wat ze doet, probeert Tinne haar paard door herhaling de hulpen zo goed te leren, dat ze de aanwijzingen steeds kleiner kan geven. Ze gaat daarin zo ver dat hij reageert op haar lichaamstaal. “Ik zeg altijd dat je een overgang moet voelen. Als ik eraan denk, gebeurt het eigenlijk al. Je moet het zo oefenen dat je je handen en benen nauwelijks meer nodig hebt.”

Zijgangen


Schouderbinnenwaarts vindt Tinne een belangrijke oefening voor het verbeteren van de draf, hoewel ze zegt dat ze meer waarde hecht aan het schakelen en de tempocontrole. “Natuurlijk rijd ik schouderbinnenwaarts, maar het is niet zo dat ik hele trainingen zijgangen doe. Ik houd ervan om het af te wisselen met voltes. Sommige ruiters rijden schouderbinnenwaarts te schuin of met te veel buiging. Dan verliest het paard zijn balans. Doe liever wat minder en vooral geen lange stukken achter elkaar. Voel op welk punt je paard zijn evenwicht begint te verliezen en maak daar een volte waarin je de balans herstelt.” De Zweedse is geen groot voorstander van tempowisselingen in zijgangen. “De meeste paarden verstijven, gaan rennen of vallen in galop. Het maakt ze onzeker. Ik ben er voorzichtig mee.”

Wijken vindt Tinne een nuttige oefening, maar ook dat wisselt ze graag af met stukjes rechtuit gaan. “Ik wijk vijf meter, dan rijd ik naar voren en wijk ik opnieuw. Bewaak voortdurend de balans, zodat het paard goed onder je blijft. Het is de bedoeling dat hij de hulpen zo goed begrijpt dat je niet met een been hoeft te duwen om hem opzij te krijgen. Want in dat geval verstoor jij daardoor het evenwicht.” Met meer ervaren paarden rijdt ze drafappuyementen op een zelfde manier als het wijken: opzij, stukje rechtuit en weer opzij. “Tussen de appuyementen rijd ik meestal schouderbinnenwaarts om het paard opnieuw tussen mijn binnenbeen en de buitenteugel te krijgen. In het appuyement rijd je hem toch iets naar je binnenbeen toe, maar hij mag daar niet tegenaan gaan hangen. Oefen korte stukjes. Ga nooit door tot het evenwicht verstoord raakt.”

Ultieme gedragenheid


Vooral als paarden toe zijn aan passage en piaffe, kun je volgens Tinne veel veranderen aan de draf. De paarden zijn dan sterk genoeg om echt aan de gedragenheid te werken. “Ik doe overgangen van draf naar piaffe en weer naar draf. Daarbij gaat het me niet om de piaffe, maar om het klein en snel kunnen maken van de draf. Alles moet daarbij heel licht blijven. Ik oefen maar twee of drie passen piaffe en ik ga weer naar voren.” Tinne oefent ook wel overgangen van draf naar passage en weer naar draf, maar vrijwel nooit van draf naar piaffe en dan via passage naar draf. “Je moet heel goed oppassen dat je hulpen duidelijk zijn, dat je paard niet in de war raakt wat je bedoelt. Daarom haal ik dit liever uit elkaar. Passage is een meer voorwaartse vorm van verzameling, ik krijg meer gedragenheid vanuit de piaffe. Het paard moet licht en gesloten blijven, zodat ik precies kan doseren hoe groot ik de passen in draf wil hebben.”
Bij alle oefeningen die ze doet, heeft Tinne een stelregel. “Als iets niet lukt, de balans raakt verstoord, het paard gaat op je leunen, hij rent onder je uit of hij is niet meer aan het been, ga terug naar de basis. Begin weer bij het begin, dus in dat basisritme. Oefen tempocontrole, loop alles weer even na. Bouw het dan via je overgangen opnieuw op. Blijf zelf licht en probeer van je paard een elastiekje te maken.”
zijgangen
verbeter de draf