Wijze lessen van Carl Hester
Nieuws
Oefeningen zijn geen doel op zich. Je gebruikt ze in de training om je paard te verbeteren. De Engelse dressuurruiter Carl Hester, trainer van Charlotte Dujardin en zelf ook olympisch medaillewinnaar, vertelt je er alles over.
Overgangen? Ik adviseer iedereen om die zoveel mogelijk te rijden. Niet alleen in een specifi eke situatie. Je maakt ze om verschillende redenen: voor het opwekken van impuls waardoor je meer afdruk krijgt, om je paard actiever te maken en als je wilt dat je paard zich beter op jou concentreert”, vertelt Carl Hester.
De Engelsman waarschuwt dat overgangen rijden niet simpelweg een kwestie is van wisselen van versnelling. Hij gebruikt ze om het evenwicht van het paard meer naar de achterhand te verplaatsen. “Voor Charlotte is het bijvoorbeeld een automatisme om iedere acht tot tien meter een overgang te rijden. Soms alleen door haar bovenlichaam iets terug te brengen, waardoor ze haar paard opnieuw op de achterbenen zet. Hoe meer ervaren de combinatie, hoe verfi jnder dit gaat.”
Carl vindt het belangrijk dat ruiters zich voortdurend afvragen wat ze willen, waarom en hoe ze een bepaalde oefening rijden. “Je maakt overgangen voor activiteit, impuls en aandacht. Maar hoeveel is veel? Vijftig, honderd? Als je geen honderdvijftig overgangen in een trainingssessie hebt gereden, dan heb je er eigenlijk maar weinig gedaan. Je moet er meteen mee beginnen, al in het losrijden. Het steeds opnieuw naar de achterhand verplaatsen van het gewicht doe je met overgangen.”
Heet paard
Is er een situatie denkbaar waarin je geen overgangen rijdt? Bijvoorbeeld omdat een paard heel heet is? Carl schudt zijn hoofd. “Als een paard heet is, moet je langzaam gaan tot hij zich laat bewerken. Veel dressuurruiters krijgen voortdurend te horen dat ze voorwaarts moeten rijden, maar je moet wel reëel blijven. Als je paard knettergek is, heeft onbeperkt voorwaarts rijden weinig nut. Je moet hem eerst ontspannen zien te krijgen, vooral geestelijk. Dan pas kun je zijn lichaam beïnvloeden. Ik rijd met zo’n paard wel overgangen, maar vooral terug. Langzaam en nog langzamer. Als je steeds naar voren en terug gaat met zo eentje, raakt hij over zijn kookpunt. Dat is meer geschikt om een slome wakker te maken. Je wilt zo’n hete een beetje uitzetten, niet nog meer aan! Laat hem wachten, net zolang tot hij niet meer zelf iedere keer naar voren gaat voordat jij het aangeeft.”
Carl Hester: ‘Wijken is één van
mijn favoriete oefeningen’
Afdruk verbeteren
Schakelen in tempo doet Carl pas als het paard al enige balans heeft. “Neem een jong paard. Die heeft meestal één soort galop, vaak nogal groot. Als je daaraan te veel gaat rommelen, valt hij in draf. Dat kan hij qua evenwicht nog niet aan. Dus dan rijd ik alleen de overgangen van de ene gang naar de andere. Ik maak pas kleinere schakelingen als het paard sterk genoeg is om zijn evenwicht met een ruiter op zijn rug beter te behouden.”
De overgang van stap naar galop gebruikt de Engelsman om de afzet met het achterbeen te verbeteren. “Niet iedereen kan zich een kostbaar paard veroorloven. Als je met een gewoon paard begint, dat niet buitengewoon getalenteerd is, moet je hem leren om beter te bewegen. Zo’n paard draagt zichzelf meestal niet van nature op het achterbeen. Hij trekt zich als het ware naar voren met zijn voorbenen. Stap-galop overgangen leren een paard af te zetten, zich naar voren te duwen met zijn achterbenen. Galop-stap leert een paard om achter te gaan ‘zitten’. Mits op de juiste wijze uitgevoerd, uiteraard. Dit is nodig voor de Grand Prix. Stap-galop-stap zijn dus bijzonder belangrijke overgangen. Je hebt dit bovendien nodig als je naar de wissels toewerkt. Ik wacht niet tot een bepaalde leeftijd met deze overgangen. Als een paard een heel grote galop heeft, laat ik hem niet alsmaar zo groot rondgalopperen. Daar wordt het niet beter van. Zelfs als het nog lastig is voor zo’n paard om uit galop een vlekkeloze overgang naar stap te maken, zou ik hem toch laten terugkomen in tempo. Dan maar via een paar passen draf naar de stap. Gewoon volhouden tot hij leert dat het de bedoeling is dat hij meteen naar de stap gaat. Het zal echt niet gelijk goed gaan.
Een paard kan niet meteen ‘zitten’ en dat is nodig om die overgang ineens te kunnen rijden. Leer het paard om beter te luisteren naar je teugelhulp voor een overgang terug in tempo. Hetzelfde geldt voor de overgang van stap naar galop. Geef de hulp en ga er niet van alles bij doen als het niet meteen lukt. Blijf zuiver in de hulpen voor galop. Pas als het paard genoeg evenwicht heeft, zal hij in één keer aanspringen. Accepteer dat er misschien eerst een drafpas tussen zit. Gewoon door oefenen tot je beide overgangen op een lichte hulp in één keer kan rijden. En dan kun je je hulpen steeds meer verfijnen.”
[caption id=”attachment_25821” align=”alignright” width=”416” class=” “] Charlotte Dujardin tijdens een appuyement. Carl vindt dit een zware oefening, die veel van de paarden vergt.[/caption]
Wijken
Zodra een paard zich onder het zadel braaf gedraagt in stap, draf en galop, begint Carl met een pasje wijken. Soms al binnen een maand. “Wijken is één van mijn favoriete oefeningen. Wie het losrijden van Charlotte tijdens Jumping Amsterdam heeft gezien, zag dat ze voortdurend aan het wijken was. In draf, in galop; wij gebruiken het veel.
Omdat het een meer voorwaartse beweging is dan een appuyement, is het minder belastend voor de benen.” De behulpzame trainer zegt dat wijken ervoor zorgt dat het rijden comfortabeler wordt, omdat een paard zich erdoor leert oprichten. “Een jong paard gaat alle kanten op in de hoeken. Hij leunt op zijn schouder of valt naar binnen. Door te wijken leert een paard van je been af te bewegen. Daardoor blijft hij beter rechtop in de bocht in plaats van zich erdoor te laten vallen.”
Carl laat een jong paard altijd eerst vanuit de binnenhoefslag naar de kant wijken, omdat ze graag naar de hoefslag toe trekken. Beheerst een paard het, dan wijkt hij ook vanaf de hoefslag naar binnen. “We doen het ook wel op een volte, maar dan is het eigenlijk meer schoudervoor. Schuiner is niet goed, dan raakt het paard uit balans. Ik wil bewerkstelligen dat het paard zijn binnenachterbeen verder onder zijn buik zet. Daarvoor is schoudervoor of schouderbinnenwaarts op de volte zeer geschikt.”
Krachttraining
Schouderbinnenwaarts is de logische volgende stap na het wijken. “Als je een goede schouderbinnenwaarts rijdt, weet je dat je paard zijn achterbenen op de juiste manier gebruikt, namelijk dragend”, zegt Carl. Het is een oefening die er specifiek voor zorgt dat het binnenachterbeen meer ondertreedt. De trainer gebruikt het minder schuine schoudervoor om een paard op de hoefslag recht te rijden. “Als je naar de bouw van een paard kijkt, zie je dat de schouders smaller zijn dan de heupen. Een paard heeft op de hoefslag altijd de neiging met zijn schouder langs de kant te gaan, waardoor hij scheef loopt. Om hem recht te rijden moet je altijd het gevoel hebben dat je het binnenachterbeen in de lijn tussen beide voorbenen rijdt. Enigszins schoudervoor dus.”
In schouderbinnenwaarts laat Carl ervaren paarden ook veel overgangen maken, bijvoorbeeld van verzamelde draf naar middendraf en weer terug. Pure krachttraining, zegt hij. “En je maakt de schouders meer vrij. Maar alleen als het paard al zoveel evenwicht heeft, dat hij daarbij op zijn achterbenen blijft.”
‘Changementen
verbeteren de galop’
Lastige travers
Voordat je aan appuyeren begint, moet je paard travers leren lopen. Een appuyement is immers niet anders dan travers langs een diagonale lijn. Als je schouderbinnenwaarts, travers en renvers (dat is schouderbinnenwaarts, maar met de buiging naar de andere kant) beheerst, is een appuyement geen probleem.
De dressuurruiter waarschuwt dat je voorzichtig moet zijn met travers. “Als je wijkt, leer je een paard dat hij van je been af moet bewegen, als je daarmee druk geeft. In travers wil je dat hij zich om je binnenbeen buigt. Je vraagt hem dus ineens om tegen je binnenbeen aan te lopen. Vooral als het paard van nature niet zo soepel is, kan dat nog weleens lastig zijn. Begin met kleine stukjes en ga vooral niet meteen te schuin. Als je uit de hoek komt en je doet travers langs de lange zijde, dan moet je paard de hoefslag afkijken. Buig hem niet zover door dat hij naar binnen kijkt. Het is je buitenbeen die de achterhand naar binnen brengt, niet je binnenhand die het paard om trekt. De richting van de voorkant moet ervoor zorgen dat het paard vloeiend voorwaarts kan blijven bewegen. Je moet als ruiter met je handen dus net zo blijven rijden als je zou doen op een rechte lijn.”
Als een paard het moeilijk vindt om de juiste buiging aan te nemen en zijn achterhand naar binnen te bewegen, legt Carl de focus op het naar binnen brengen van de achterhand. “De houding creëert de buiging. En ik zou het eerst alleen in stap doen, tot het paard heeft geleerd dat hij opzij moet voor jouw buitenbeen. Hij mag daar niet tegenaan blijven hangen. Daarbij moet hij lichter worden voor je binnenteugel, omdat je een diagonale hulp geeft. Je rijdt van je buitenbeen naar je binnenteugel.”
Haaientanden
Carl rijdt appuyementen omdat ze in de wedstrijden worden gevraagd. Hij vindt het een zware oefening, die veel van paarden vergt. Daarom houdt hij het in de training liever op wijken. “Op Grand Prix-niveau moeten appuyementen erg schuin worden gereden, een flinke belasting voor een paard. Het ziet er vaak zo makkelijk uit als de paarden het goed doen. Maar als een paard iets minder soepel is, haalt het alle impuls weg en je hebt snel last van taktfouten. Je moet het dus heel voorzichtig opbouwen. Stukje appuyeren en dan terug wijken, dat is een oefening die we wel veel doen. Vooral ook om de juiste lichaamsbuiging in het appuyement te behouden. Ik gebruik trouwens ook veel schouderbinnenwaarts, afgewisseld met stukjes appuyeren. Alsof je haaientanden rijdt, zo ziet het er op de grond uit. Maar wat je dan eigenlijk doet, is de buitenschouder steeds weer in de juiste positie brengen.”
[caption id=”attachment_25822” align=”alignleft” width=”395” class=” “] Carl Hester: “Je maakt overgangen voor activiteit, impuls en aandacht.”[/caption]
Contragalop
Carl is geen grote fan van contragalop. “Het valt mij altijd op dat slechts weinig ruiters deze oefening op de juiste manier rijden. Als je het niet goed doet, raakt het paard er meer van op de voorhand en uit balans. Het gaat vaak fout. Ook in contragalop moeten de achterbenen onder het lichaam geplaatst worden. Veel ruiters duwen het paard in een soort travershouding door de hoek. Dat is geen contragalop, dat is gewoon verkeerde galop! Het paard loopt dan scheef. Ik gebruik contragalop voornamelijk als gehoorzaamheidsoefening, bijvoorbeeld als een paard steeds anticipeert op een changement. Als wachtoefening laat ik hem dan contragalop doen, tot hij niet langer de neiging heeft om zelf om te springen. Veel mensen vinden contragalop een goede manier om de galop te verbeteren. Ik doe dat liever door te schakelen: terugnemen op het achterbeen en weer naar voren rijden. Als ik een paard de hulpen voor galop heb gegeven, moet hij in die gang blijven doorgaan in één ritme, ongeacht of ik verzamel of voorwaarts rijd. Ik focus erop dat hij licht aan de hulpen blijft, dus dat ik niet hard hoef te werken met benen of handen om een schakeling te krijgen. Als ik hem terugneem, mag het paard niet proberen in draf of stap te gaan, voorover te duiken of in mijn handen gaan hangen. Alles moet hetzelfde blijven, hij moet alleen wel terugkomen in tempo. Ik werk aan het verbeteren van het evenwicht, dus het meer op de achterhand brengen van het paard, zonder verlies van impuls of ritme.”
Meer sprong
Sommige ruiters vinden het rijden van changementen geen ‘echte’ oefening. Ze zien galopwissels als een trucje, iets dat een veulen al in de wei doet. Carl is het daar niet mee eens. “Het verbetert de galop. Ik heb vaak genoeg paarden met een gewone galop gehad, die wissels maakten die groter waren dan hun galopsprong. Dus hoe meer wissels je daarmee rijdt, hoe groter de normale galopsprong wordt. Ze leren er expressiever van te galopperen. Je kunt met de wissels beginnen als een paard voldoende balans heeft in galop. Daarnaast moet hij soepel genoeg zijn en gehoorzaam aan de hulpen voor stap-galop-stap. Er is geen bepaalde leeftijd voor te geven. De één is er eerder aan toe dan de ander. Soms moet je geduld hebben tot ze sterk genoeg zijn.”
Iedere ruiter heeft wel een oefening die ‘m lastiger of juist makkelijker afgaat. Carl vertelt dat hij beter linksom kan rijden dan rechtsom. “Mijn appuyement naar rechts vind ik altijd lastig. Naar links gaat veel vloeiender. Datzelfde geldt eigenlijk ook voor mijn pirouettes. Ik hang sneller naar links en dat is voor oefeningen naar links een voordeel. Charlotte roept weleens dat ik aan de verkeerde kant zit als ik rechtsom aan het oefenen ben. Ik werk eraan door mijn voet uit de linkerbeugel te halen. Daardoor zoek ik meer steun op mijn rechterbeugel en blijf ik beter op die kant zitten.”