aanspringen (Large)
aanspringen (Large)

Vloeiende overgangen rijden

Nieuws

Al heeft je paard nog zulke mooie bewegingen, als je niet zonder storingen een overgang kunt rijden, scoor je niet hoog in je dressuurproef. Overgangen zijn het cement tussen de bouwstenen, maar ze zijn best lastig om te rijden. Jurylid en trainer Jan Enne Kloosterboer legt uit hoe overgangen worden beoordeeld en waar je op moet letten.



L1: E-K overgang arbeidsdraf (vanuit arbeidsstap)


Deze overgang moet ergens tussen E en K worden gereden. Voor het cijfer maakt het niet uit waar dat gebeurt. Belangrijk is dat het paard direct in het juiste tempo en het goede ritme komt. Hij moet daarbij recht en nageeflijk blijven. Dat laatste geeft problemen als een paard niet fijn genoeg aan de hulpen is en de ruiter daardoor te fors moet inwerken.

Zorg dat de stap voor de overgang actief is. Let op: dat is iets anders dan gespannen. Als je te vroeg aan draf denkt, geef je dat onbewust door aan je paard, waardoor de stap onrustig kan worden. De voorbereiding moet één à twee passen duren, niet langer. Ruiters die hun paard tegenhouden met de hand en tegelijk been geven, lopen risico op een huppeltje. Zorg dat je paard niet al te groot stapt voor de overgang. Maak de stap zo actief, dat je in draf gaat door alleen je hand te openen en een hele lichte beenhulp te geven. Eigenlijk moet het al genoeg zijn om aan draf te denken.

L2: H-C arbeidsgalop (vanuit de arbeidsdraf)


Bij het aanspringen moet je paard direct op je hulp reageren en vanaf de eerste sprong goed galopperen. De jury kijkt niet alleen naar het moment van aanspringen, maar ook naar de eerste paar galopsprongen. Gaat je paard rennen of heb je juist sprongverlies, dan gaat het cijfer naar beneden.

In de dressuur willen we dat een paard vanuit het achterbeen aanspringt. Vraag voor je de hoek ingaat een beetje stelling naar binnen. Maak een ophouding met je buitenteugel om het evenwicht naar achteren te verplaatsen. Je buitenbeen ligt iets naar achteren en geeft de hulp voor galop. Op dat moment ontspan je je handen. Met je binnenzitbeenknobbel naar voren geeft jouw lichaam de goede galop aan. Probeer de hulp op het juiste moment te geven, namelijk als het buitenachterbeen van de grond komt. Voel je dat niet? Ga om dit te oefenen op het verkeerde been lichtrijden. Vaak zie je paarden versnellen in draf voor ze aanspringen, alsof ze een aanloop nemen. Daardoor gaan ze op de voorhand lopen. Vergeet dus niet die ophouding te maken.
Heel veel paarden springen scheef aan, met de achterhand naar binnen. Dat heeft te maken met de beenzetting in galop. Als je wat verder bent met de africhting en je paard is al iets sterker, dan ga je aan die scheefheid werken door je paard schoudervoor te houden. Leg je buitenbeen niet te ver terug, want dan ga je scheef en gespannen zitten en dat verstoort de balans.

M1: X halthouden (op A-C lijn vanuit de arbeidsdraf)


De jury let er vooral op dat je paard recht blijft en of de overgangen vloeiend en correct worden uitgevoerd. Kijk tussen de oren door naar de letter waar je heen rijdt. En kijk dus niet opzij of je al bij X bent, want dan verstoor je de balans en ga je slingeren. Ongeveer bij X is goed genoeg. De kwaliteit van de overgang is belangrijker dan de plaats. Er mag op dit niveau nog een stappas tussen zitten. Doe dat ook, om een vloeiende en rechte overgang te maken.

Abrupt de voorbenen in de grond planten is niet goed. Zorg dat je paard in evenwicht blijft. Bereid hem voor door te verzamelen. Geef een paar keer een lichte ophouding en ontspan als je reactie voelt. Blijf niet trekken, want dan zoekt het paard steun op de hand en krijg je een overgang op de voorhand. Richt je op, ga diep zitten. Geef geen beenhulpen als je ophoudingen geeft. Tegelijk been en hand is verwarrend voor een paard. Als je eenmaal staat, zorg dan dat het paard op eigen benen staat. Hij mag niet op jouw handen leunen. Als je dan namelijk zou loslaten, bijvoorbeeld om te groeten, stapt hij opzij omdat zijn steuntje weg is. Hij moet zo staan, dat hij klaar is om de volgende opdracht uit te voeren.

M2: H-X-F uitgestrekte draf (overgangen bij H en F)


Bij de overgangen in en uit de uitgestrekte draf is het belangrijk dat het ritme van de passen gelijk blijft. In de Grand Prix moet je direct vanaf de hoek in uitgestrekte draf. In de M2 hoeft dat nog niet, al wil een jury wel na twee of drie passen een duidelijke verruiming zien, en niet pas bij de X. Probeer je paard al halverwege de hoek wat recht te stellen, zodat je dat niet meer op de diagonaal hoeft te doen. Is hij nog te veel gebogen en zet je aan, dan valt hij snel in galop. Neem je paard niet direct na de X al terug. Rijd door en maak de overgang enkele passen voor de hoek. Neem je paard terug door een paar ophoudingen te geven, zonder je benen te gebruiken. In de hoek geef je pas weer been, voor de activiteit. Vanaf de X neigt ieder paard naar de hoefslag. Kijk goed tussen de oren van je paard door om te zien waar je heen wilt en richt zijn hoofd en hals daarheen.

De jury wil gemarkeerde overgangen zien. Het paard moet echt vertrekken en de passen moeten dus langer en aan het einde weer korter worden. Dat is iets anders dan naar de overkant rennen. Het moet ruimer, niet harder. Een handige ruiter neemt zijn paard in de hoek terug, om het verschil nog duidelijker te laten zien.

M2: A overgang stap (na een 10 m volte galop)


Dit is de eerste, niet-progressieve overgang galop-stap op dit niveau. Er mag dus geen drafpas meer tussen zitten. Op zich een lastige oefening, maar het wordt makkelijker doordat je eerst een volte van tien meter rijdt. Die figuur zorgt voor meer controle, het paard komt van zichzelf al meer terug. De jury let vooral op de voorbereiding van deze overgang. Het is belangrijk dat het paard tot aan de stap correct blijft galopperen in een juiste drietakt. Daarbij moeten de sprongen steeds korter worden tot bijna het tempo van de stap.

Ga niet te veel helpen met je handen. Controleer je paard met je zit. Blijf daarmee het galopritme aangeven tot je voelt dat je naar stap kan. Oefen veel schijnovergangen, zodat het paard leert dat hij moet doorgaan tot jij zegt dat hij in stap mag. Anders valt hij al uit galop als je begint te verzamelen.

Z1: H-K middengalop (overgangen bij H en K)


Net als bij de verruiming in draf wil je als jury zien dat een combinatie duidelijk grotere sprongen maakt en de overgangen aan het begin en het einde markeert. De voorbereiding is wederom heel belangrijk. Als je bij de hoekletter ineens een scheut gas geeft, gaat een paard wel harder, maar niet ruimer en meestal erg scheef. Rijd diep de hoek in, verzamel je paard en zorg dat hij actief is. Je mag een beetje stelling houden. Dat is beter voor de controle en je blijft makkelijker recht. Ontspan je benen en zit zoveel mogelijk mee met de beweging. Als je blijft duwen, stoort dit het paard.

Het gebeurt nog wel eens dat paarden bij het terugnemen omspringen in de contragalop. Dat komt doordat ruiters te veel willen remmen en dan vergeten met hun zit de juiste galop aan te geven. Blijf je binnenheup goed naar voren houden en denk aan schoudervoor bij het terugkomen, om te voorkomen dat het paard scheef gaat. Ga hem niet te veel helpen met je handen om terug te komen, want dan krijg je een overgang op de voorhand.

Z1: X eenvoudige wissel


In de eenvoudige wissel zitten heel veel verschillende onderdelen, die helaas in één cijfer moeten worden uitgedrukt. Het begint met de correcte manier van galopperen naar de eerste overgang toe. Dat is meteen al maatgevend. Je kunt wel heel veel oefenen op die overgang, maar je kunt beter aan de verzamelde galop werken. Als je die kunt controleren en het tempo terug kunt brengen, waarbij de achterhand actief blijft, dan lukt de overgang naar stap ook wel.

Je moet na drie tot vijf stappassen weer aanspringen. Dat lijkt snel, maar neem de tijd om adem te halen en het aanspringen voor te bereiden. Gebruik je te veel hand of been, dan ziet de jury dat terug in de stap. Die wordt gespannen of onzuiver. Je paard moet ontspannen blijven, maar wel attent. Stel hem om, doe je andere binnenheup naar voren en spring aan met een zo licht mogelijke hulp. Je paard moet daar uiteraard wel gehoorzaam voor zijn. De eerste galopsprongen zijn belangrijk voor de algemene indruk. Ze moeten voldoende actief en zuiver zijn.

ZZ-Licht: E overgang verzamelde draf (vanuit de verzamelde galop)


Hoe hoger je komt, hoe meer je gaat oefenen op de overgang galop-stap of galop-halt. De overgang naar draf wordt vaak verwaarloosd. Toch zit die nog wel in enkele proeven en blijkt dan, na een heel stuk galop, niet altijd eenvoudig. Terwijl het wel een heel goede oefening is om je paard losser in het lichaam te krijgen.

Het lijkt wel of paarden na de galop het drafritme lastiger vinden. Ga eerst terug naar het tempo van de draf. Geef een lichte ophouding en gebruik eventueel je stem. Dat mag natuurlijk officieel niet in de proef, maar doe het stiekem toch, want het is de meest vriendelijke hulp die je kunt geven. Stop met het volgen van de galop met je zit. Je geeft het drafritme aan met je lichaam. Pas op dat je niet te veel gaat helpen met je handen. Dan krijg je geen vloeiende overgang, komt het paard te veel op de voorhand en gaat hij langzamer. Het mooiste is als het tempo niet verandert.
Openingsfoto (Large)
halthouden kleiner doen (Large)
uitgestrekte draf kleiner (Large)