opening op rechts
opening op rechts

10 Keer aan de teugel

Nieuws

Het blijft een onderwerp waarover we nooit uitgesproken raken. In de dressuur moet een ruiter het paard aan de teugel rijden. Niet alleen omdat het er fraai uitziet, maar vooral omdat het de enige manier is waarop een paard de ruiter goed kan dragen. Bit bespreekt het onderwerp met dressuuramazone Vai Bruntink.



1. Hals in de krul is niet aan de teugel


“Als een paard zijn hals in de zo gewenste ronde, opwaartse boog heeft, wil dat nog niet zeggen dat hij aan de teugel loopt. Dat is namelijk meer dan alleen een hoofd-halshouding. Het is een samenspel van het hele lichaam. Het begint eigenlijk achteraan, met verder ondertredende achterbenen. Dat is het beginpunt, de eerste stap op weg naar een nageeflijk paard. Je oefent het door veel te schakelen. Het is een veelgemaakte fout dat de focus te veel voor het zadel ligt. Dat komt ook wel een beetje omdat jury’s op lagere niveaus er soms erg op hameren dat de hals rond moet zijn. Maar als ruiters de voorkant te veel vastzetten, omdat ze de hals in een houding proberen te dwingen, worden de achterbenen geblokkeerd en kunnen die juist niet meer doortreden. Dan wordt de rug niet omhoog gewerkt, wat nu juist wel de bedoeling is van het correct aan de teugel rijden.”

2. Weerstand bieden versus trekken


“Om een paard aan de teugel te krijgen, moet je zijn achterbenen stimuleren meer onder te treden. Daardoor spannen buikspieren aan en gaat hij – als het goed is – met een ontspannen bovenlijn voorwaarts-neerwaarts naar de hand van de ruiter toe lopen. Die moet dan vervolgens weerstand bieden om het paard bij elkaar te rijden.

Maar wanneer wordt weerstand trekken? Je mag de druk die het paard aan de voorkant geeft opvangen, maar niet blokkeren. Het ene paard heeft meer steun nodig dan het andere. Je ziet aan de welving van de bovenlijn of het goed gaat. Het paard moet met losgelaten spieren makkelijk naar voren bewegen. Als je wilt controleren of je niet per ongeluk te veel druk houdt, moet je toestaan. Gaat je paard harder of zakt hij meteen voorover? Dan is de kans groot dat je hem te veel vasthoudt. Het paard moet in hetzelfde tempo en dezelfde houding blijven. Goed weerstand bieden is een kwestie van veel gevoel ontwikkelen. Het gaat om de coördinatie tussen hand, zit en been. Het is ideaal als je dit op een makkelijk nageeflijk leerpaard kunt voelen.”

3. Achterbenen activeren is niet harder gaan


“Om de achterbenen meer onder te laten treden, moet je impuls opwekken. Maar je wilt niet dat je paard harder gaat lopen. Het gaat om voorwaartse drang, maar die wil je wel zo beheersen dat het paard onder je blijft. Als voorwaarts harder lopen wordt, gaat het paard stuwen in plaats van dragen. Hij valt dan voortdurend bijna op zijn neus en dat geeft een zwaar gevoel in jouw handen. Controleer het tempo. Paarden moeten leren dat ze zelf

blijven lopen als je dat één keer hebt aangegeven, zodat je niet iedere pas hoeft bij te drijven. Doe dat ook niet. Geef die hulp pas weer als je voelt dat de impuls wegvalt. En niet al als waarschuwing daarvoor, want voor je het weet zit je steeds te duwen en reageert het paard nergens meer op. Het paard moet eerst aan het been zijn, daarna kun je pas aan de teugel rijden. Dit geldt ook voor het ontwikkelen van een goede, onafhankelijke zit. Als je dat nog niet beheerst, ben je nog niet toe aan het aan de teugel rijden. Het activeren van de achterbenen ontwikkel je door veel te schakelen. Als je je paard netjes met gelijke druk op twee teugels kunt rijden, kun je beginnen met zijgangen als schouderbinnenwaarts. Dat helpt ook.”

4. Het paard wordt zwaar in de hand


“Je hebt soms van die stugge paarden, die moeilijk nageven, hoe je ook je best doet. Die zijn moeilijk tot dragen te bewegen en worden zwaar in de hand. Soms helpt het om het tempo flink terug te schroeven of in stap te blijven tot je paard wel nageeft. Zoek de gang waarin het het beste gaat, ook al is dat misschien de galop. Probeer van daaruit het goede gevoel vast te houden.

Het kan helpen om wat meer voltewerk te doen. Daarin treedt het binnenachterbeen automatisch iets meer onder, dus worden paarden makkelijker nageeflijk aan de binnenkant. Paarden die te weinig bespiering hebben of het principe van aan de teugel lopen niet begrijpen, kun je enige tijd met bijzetteugel longeren. Dan leren ze op druk na te geven, zonder dat een ruiter op hun rug misschien verwarrende signalen geeft. Het helpt ze de juiste bespiering te ontwikkelen, waardoor ze makkelijker antwoord kunnen geven op jouw vraag.”

5. Inbuigen: ja of nee?


“Sommige paarden geven makkelijker na op een volte. Dat komt omdat het binnenachterbeen dan toch al iets meer naar voren wordt weggezet. Buiging helpt dus, maar daar wil ik wel een kanttekening bij plaatsen. Je moet een paard wel gelijk op twee teugels hebben in die buiging. Als je alleen aan de binnenkant trekt, doet de buitenschouder niet mee. Soms kan iets meer doorbuigen best nuttig zijn, mits je dat op twee teugels doet, dus rechtgericht. De hoeveelheid buiging die je vraagt heeft met de graad van africhting te maken. Je hebt lengtebuiging, waarbij het hele lichaam van neus tot staart buigt of alleen halsbuiging. Beide heeft zin om te oefenen, maar een paard heen en weer trekken aan de binnenteugel heeft geen nut. Dat neigt al snel naar zagen, waarbij het bit heen en weer door de mond wordt gehaald. Dat mag natuurlijk nooit! Ik snap trouwens ook niet waarom sommige ruiters hun handen naar hun knieën drukken om het hoofd naar beneden te forceren. Als je dat nodig denkt te hebben, moet je teruggaan naar het begin, dus eerst zitlessen aan de longeerlijn en een leerpaard om het goede gevoel te ontwikkelen.”

6. Hoe rond is rond?


“De neus op of net voor de loodlijn staat er in de FEI-voorschriften. Maar kijk eens rond op een gemiddelde wedstrijd en je ziet daar tal van variaties op. Aan de teugel is geen kwestie van meetkunde, het is een gevoel. Het hele paard is los, de mond is soepel, hij is makkelijk te controleren en licht aan de hulpen. Waar het hoofd dan precies is, maakt niet uit. In mijn ogen kun je in verschillende houdingen van het hoofd een paard aan de teugel hebben. En ja, je moet hem daarin ook met zijn neus min of meer op de loodlijn kunnen rijden, in de wedstrijdhouding. Maar juist door daarmee te variëren, maak je het paard soepeler.”

7. Paard krult op


“Bij te fanatieke weerstandbieders wordt een paard soms geleerd om te diep en los van het bit te lopen. Dat is natuurlijk gebakken lucht als je het over aan de teugel rijden hebt, maar daar trappen toch nog verbazend veel juryleden in. Het is echter een groot probleem. Als een paard bang voor het bit wordt, heb je geen stuur of rem meer. De verbinding en dus de manier om te communiceren is weg. Zo’n paard moet je bewust langer laten in de hals en voorwaarts rijden, tot hij zelf je hand weer gaat opzoeken. Hij moet in zijn frame verlengen. Het lastige is dat paarden die zoiets hebben aangewend snel weer los van het bit komen als het moeilijk wordt. Ik heb liever een paard dat meer druk op het bit neemt. Controleer altijd het bit en laat het gebit nakijken. Ik gebruik in de training een bustrens die zacht inwerkt.”

8. Aan de teugel in de B


“Altijd een heet hangijzer: moet een paard aan de teugel in de klasse B? Het gaat erom dat een ruiter laat zien dat hij begrijpt wat aan de teugel rijden is. Een paard mag daarbij naar mijn idee best nog wat voor de loodlijn blijven, maar de opwaartse welving moet er al wel enigszins in zitten. En je wilt zien dat de ruiter met een onafhankelijke zit correct inwerkt. Er moet een constante, maar vriendelijke verbinding zijn met de mond. Het is niet goed als iemand met de hand een houding probeert af te dwingen. Of als een paard met een weggedrukte rug en de onderhals eruit de hand niet accepteert. De ene jury is strenger in de hoeveelheid rondheid dan de andere, dat houd je altijd.”

9. Noodmaatregel: de hulpteugel


“Je ziet tegenwoordig zelfs kinderen met slofteugels. Ik ben daar absoluut geen voorstander van. Al helemaal niet omdat met een slofteugel te veel de aandacht op de voorkant komt te liggen, terwijl de kern van het probleem toch meestal achter ligt. Maar als de bespiering van een paard zodanig is dat je weet dat het een enorm gestoei wordt om hem door de hals te krijgen, kan een hulpteugel soms uitkomst bieden. Ik zie dan meer in een bijzetteugel. Zodra het paard weet wat de bedoeling is en de bespiering de goede kant op gaat, moet de hulpteugel eraf. Anders leert een ruiter nooit hoe je een paard aan de teugel rijdt. En gebruik hulpteugels nooit zonder begeleiding.”

10. Overgangen


“Loopt jouw paard op het rechte eind netjes aan de teugel drukt, maar drukt hij in een overgang zijn rug eruit, dan zegt dat iets over zijn dragend vermogen van het achterbeen. De drang naar voren breekt af. Dan is het zaak om de overgang in stukjes te hakken. Ga eerst alleen langzamer. Wordt je paard strak, blijf dan in dat tempo tot je het hebt opgelost. Schakel in het tempo waarin je zit terug of naar voren en maak pas de overgang naar de andere gang als hij zacht blijft in de hand. Probeer daarna de overgangen op de volte te rijden, daarin blijft een paard net iets makkelijker over de rug lopen.”