openingsbeeld
openingsbeeld

Praktische dressuuroefeningen deel 1

Nieuws

Een trainingssysteem in tien stappen, waar paarden van alle rassen, maten, modellen en leeftijden van kunnen profiteren. Dat willen we toch allemaal? Het kan met deze oefeningen van de Engelse dressuurtrainer John Lassetter. Dit keer staan de eerste vijf oefeningen centraal.



Oefening 1: de vierkante volte


Het begint allemaal in stap op de hand die het gemakkelijkst aanvoelt. Neem de teugels aan en houd elastisch verbinding met de mond. Rijd op de binnenhoefslag, zo’n twee meter van de hoefslag. Een paar meter voorbij B of E geef je een halve ophouding, door even iets meer contact op beide teugels te nemen en je lichaam op te richten. Zodra het paard terugkomt in tempo laat je los. Leg nu je binnenbeen naar achteren, zonder je kuit op te trekken. De bedoeling is dat je paard met zijn achterhand opzij wegstapt, als een soort kwart keertwending om de voorhand. Rijd rechtdoor naar de overkant, herhaal deze oefening als je twee meter van de hoefslag af bent. Ga ermee door tot je een vierkante volte hebt gemaakt. Let goed op dat je zelf niet voorover gaat zitten, want als een paard dit moeilijk vindt, is hij geneigd je op de voorhand te zetten. Herhaal dit op de andere hand.

Trainer John Lassetter: “Dit is de eerste stap in het aanleren wat je met een eenzijdige kuithulp op die plaats bedoelt. Het is de voorbereiding op alle zijgangen die later volgen. Als het paard te veel voorwaarts blijft weglopen, kun je hem eerst laten halthouden en omstappen. Zorg er wel voor dat hij met zijn binnenbeen vóórlangs kruist. Zo niet, dan heb je waarschijnlijk te veel druk op de teugels. Er moet altijd een zekere voorwaartse drang blijven. Begrijpt een paard niet wat je met jouw beenhulp bedoelt, dan kun je een zacht tikje met je zweep geven als aanwijzing. Of hulp inroepen als je een koppig paard hebt. Ik noem dit altijd de familie-oefening: eerst komt vader erbij om het paard om te duwen, dan moeder, oma, tantes, neefjes… Het leuke is dat je het ook heel goed aan de hand kunt oefenen, bijvoorbeeld als je het paard in de wei omdraait voordat je hem loslaat. Zorg wel dat je tijdens deze oefening echt op de binnenhoefslag blijft. Als je paard opzij stapt, maar daarbij de omheining raakt, voelt dat voor hem als straf, terwijl hij dan juist iets goeds doet.”

Gaat de vierkante volte goed, dan kun je deze oefening zwaarder maken door tijdens het opzij stappen van de achterhand het hoofd en de hals ook iets naar buiten te buigen. Dat vraagt extra veel ‘rek’ van je paard. Geef hem daarvoor wel voldoende gelegenheid met je teugels. Nog een stapje moeilijker is het rijden van een kleinere vierkante volte. Laat de achterhand naar buiten wegstappen, ga twee passen rechtuit en maak weer zo’n keertwending om de voorhand. Ga door tot je een kleine vierkante volte hebt gemaakt en herhaal dit op de andere hand.

Oefening 2: wachten en wijken


Begin in stap. Rijd over de binnenhoefslag, zo’n twee meter van de hoefslag. Leg ter hoogte van E of B je binnenbeen naar achteren, zonder je kuit op te trekken. Laat je paard wijken naar de hoefslag en zorg dat hij daarbij aan de voorkant recht blijft. Focus op de achterbenen, die moeten goed kruisen. Paarden die zich met hun schouder naar de hoefslag laten vallen, of helemaal niet opzij gaan, hebben moeite met het overstappen achter of begrijpen de hulp niet. Ga daarmee terug naar oefening 1 (de vierkante volte). Het is belangrijk dat je paard in hetzelfde tempo doorstapt. Gaat hij harder, neem hem terug naar halt, stap weer voorwaarts en wijk verder. Weer harder? Laat het paard opnieuw halthouden. Net zo vaak tot hij wel bij je blijft. Gaat hij langzamer, zorg dan dat je met beide benen een korte hulp geeft die betekent dat hij tempo moet houden. Zo niet, herhaal de hulp, desnoods met een klein tikje van de zweep. Doe je dit alleen met je been dat het zijwaarts aangeeft, dan krijg je onregelmatigheid (lange pas - korte pas) en dat is niet de bedoeling. Let er goed op dat je zelf in evenwicht recht boven je paard zit. Ga vooral niet mee- of tegenhangen, want daarmee breng je je paard uit balans en maak je het hem heel moeilijk om opzij te gaan. Trekt je paard in het eerste stuk zelf al naar de hoefslag, corrigeer dit dan en blijf over de binnenhoefslag rechtdoor rijden, tot hij dat niet langer doet. Let op dat je zelf niet scheef zit.
Herhaal deze oefening drie keer en probeer het dan op de andere hand. Gaat het goed, probeer het in draf.

Lassetter: “De aandacht gaat in deze oefening vaak naar het wijken, maar ik vind het eerste deel ook heel belangrijk. Een paard moet namelijk niet zelf al naar de hoefslag trekken. Hij moet netjes in balans rechtuit over de binnenhoefslag gaan, tot de ruiter het signaal geeft dat hij opzij mag. Let goed op je houding. Veel ruiters knikken bij hun taille in en zakken daardoor juist naar de verkeerde kant.”

Oefening 3: achterbenen losmaken


Begin in stap. Wend iets voorbij A of C af en laat je paard in de richting van de hoefslag wijken. Als je ter hoogte van E of B bent, doe je alsof je schuin gaat oversteken op een korte diagonaal. Als je paard in die schuine positie staat, doe je je binnenbeen naar achteren en laat je hem met overkruisende achterbenen zijwaarts richting de korte zijde lopen. Als zijn neus daar bijna is, houd je halt
en laat je hem een paar passen extra met zijn achterbenen opzij gaan voor je binnenbeen, totdat je rechtuit de korte zijde verder kunt afrijden. Maak een grote volte, geef iets teugel met beide handen, zodat je paard een klein beetje voorwaarts-neerwaarts kan stretchen. Neem vóór A of C de teugels weer op, zodat je opnieuw kunt afwenden en de oefening kunt herhalen. Oefen het na drie keer op de andere hand en herhaal het daarna in draf.

Lassetter: “Dit schuin opzij gaan heeft niets met schouderbinnenwaarts te maken. Je legt immers je binnenbeen naar achteren om de achterhand opzij te vragen, dat hoort niet in schouderbinnenwaarts. En je paard gaat, als het goed is, veel schuiner. Het is bedoeld als gymnastiekoefening voor het soepeler maken van de achterhand. Belangrijk is dat je je paard eerst die schuine lijn oprijd, vóór je je been terug legt voor het opzij. Begin je daar te vroeg mee, dan zal je paard krom worden en over de buitenschouder weglopen. Het is niet erg als hij iets naar voren beweegt in de richting van A of C. Maar als je helemaal in de hoek uitkomt, weet je dat het ‘opzij’ nog niet genoeg is bevestigd en moet je een stap terug naar oefening 1 en 2.”

Oefening 4: hoofd naar de wand


Begin in stap. Maak een kleine halve volte in de eerste hoek na de lange zijde. Rijd terug naar de hoefslag, waarbij je het hoofd van je paard naar de wand stuurt. Leg je binnenbeen terug en laat hem zijwaarts gaan. Verander halverwege de buiging, zodat je in travers zit. Buig hem voor het einde weer terug. Rijd de volgende lange zijde rechtuit en herhaal dit in de hoek erna. Oefen het drie keer op beide kanten. Herhaal het in draf.

Lassetter: “Het mooie van deze oefening is dat de wand je helpt. Als een paard het lastig vindt om zijn achterbenen te kruisen, zal hij geneigd zijn ze naar voren weg te zetten en moet je dus steeds met de teugels tegenhouden. Maar dat remt ook de impuls en blokkeert zijn rug. In deze oefening is de wand de rem en kun je zacht blijven in je handen. Paarden die het moeilijk vinden, zullen langzamer gaan. Probeer ze geleidelijk meer voorwaarts te houden. Het is niet erg als het niet meteen lukt. Wees duidelijk, maar dram niet. Herhaal het iedere training een paar keer. Door het elke keer opnieuw te vragen, gaat het ze steeds makkelijker af.”

Oefening 5: staart naar de wand


Begin in stap. Draai na de hoek op het begin van de lange zijde door, alsof je van hand gaat veranderen of zelfs bijna recht wilt oversteken naar de andere lange zijde. Zorg dat je paard zo schuin staat dat alleen de achterbenen nog maar net de hoefslag raken. Leg dan je binnenbeen opzij en ga zijwaarts, waarbij de achterbenen overkruisen. Verander na een paar meter de buiging naar de andere kant. Je zit nu in renvers, een oefening die in vroegere tijden gebruikelijk was, maar enigszins in de vergetelheid is geraakt. Gaat het goed, buig je paard dan weer terug in de uitgangspositie. Ga halthouden als je de korte zijde bereikt en laat de achterbenen zijwaarts wegstappen, zodat je rechtuit verder kunt. Oefen dit drie keer en herhaal het dan op de andere hand. Doe het daarna in draf.

Lasseter: “Mensen vinden dit vaak een lastige oefening. Je moet onthouden dat het paard met zijn staart naar de wand blijft, in dezelfde houding. Het enige wat er verandert is de buiging. Het is niet erg als het paard iets van de hoefslag af naar binnen komt, als je maar niet op de AC-lijn eindigt. Dan is het overkruisen niet genoeg bevestigd en moet je terug naar oefening 1 tot 3. Als een paard deze oefening moeilijk vindt, valt hij waarschijnlijk terug in tempo. Dat is in het begin niet zo erg. Probeer voorzichtig te stimuleren dat hij voorwaarts blijft. Oefening 5 is moeilijker dan oefening 4, omdat paarden de ruimte hebben voorwaarts weg te lopen. Dit moet je opvangen, zonder te blokkeren. Loopt jouw paard er te veel uit, ga dan een gang terug.”
oefening1
oefening2
oefening3
oefening4
oefening5