Praktische dressuuroefeningen deel 2
Nieuws
Een trainingssysteem in tien stappen, waar paarden van alle rassen, maten, modellen en leeftijden van kunnen profiteren. Dat willen we toch allemaal? Het kan met deze oefeningen van de Engelse dressuurtrainer John Lassetter. Dit keer staan de laatste vijf oefeningen centraal.
Oefening 6: opzij, opzij
Begin in stap. Wend af bij A of C en laat je paard in de richting van de hoefslag wijken. Verander halverwege de buiging, zodat je het laatste stuk appuyeert. De richting waarheen je beweegt blijft dus hetzelfde en het paard moet zijn benen overkruisen. Alleen de buiging wordt anders. Herhaal dit drie keer, oefen het daarna op de andere hand en vervolgens in draf.
Lassetter: “In het appuyeren mag je een beetje ‘mee’ zijn met het gewicht naar de kant waar je heen gaat. Het is het gevoel alsof een goede vriend bemoedigend zijn hand op je schouder aan die kant legt. Of dat je aan die kant een emmer water draagt. Overdrijf de buiging in de hals niet. Je ziet tegenwoordig vaak dat ruiters te ver doorbuigen. Dat is niet correct en het verstoort de balans. Bovendien heb je dan te veel druk op je binnenteugel. Die moet juist soepel zijn, zodat het paard zijn binnenbeen ver opzij kan wegzetten. De lengtebuiging verbetert niet door te trekken, maar door je paard soepeler te trainen. Dat kost enige tijd. Neem je paard mee voor je buitenbeen en buitenteugel, maar duw en trek hem niet opzij. Hij moet die kant op gaan omdat hij snapt wat je beenhulp betekent, niet omdat je kracht uitoefent. Doe je dat wel, dan ga je daardoor klemmen, scheef zitten en zijn balans verstoren. Een te strakke buitenteugel werkt belemmerend en blokkeert de rug.”Oefening 7: heen en weer
Begin in stap. Rijd op de binnenhoefslag, ongeveer een meter van de kant. Laat je paard wijken in de richting van de AC-lijn. Ben je ter hoogte van E of B, appuyeer dan terug naar de hoefslag. Het helpt als je je paard tijdens het wijken al enigszins om je binnenbeen heen laat buigen. Let op dat bij de inzet van het appuyement de achterbenen goed overkruisen. Gebeurt dat niet genoeg, dan valt een paard over de schouder in de richting van de hoefslag en stapt hij achter niet meer over, maar rechtuit weg. In dat geval moet je opnieuw wijken in de richting van de AC-lijn om de balans te herstellen. Gaat de achterhand eerst, kom dan wat minder in met je zijwaarts aangevende been en neem de schouders tussen twee teugels mee opzij. Zorg dat het tempo in het wijken en het appuyement gelijk blijft. Gaat je paard harder en neem je hem terug naar een andere gang? Vergeet dan niet om daarin door te gaan met het zijwaarts gaan. Anders leert je hem dat hij ermee mag ophouden als hij van tempo verandert. Valt je paard erg terug in tempo, dan kun je wel één of twee passen voorwaarts en opnieuw inzetten, met behoud van de opnieuw verworven impuls. Herhaal drie keer op beide handen en probeer het dan in draf.
Lassetter: “Dit is de eerste van de oefeningen waarbij de richting verandert, en niet de buiging. Dat
vergt meer rijkunst van de ruiter. Je paard moet je hulpen kennen en begrijpen. Maar je moet ook duidelijk zijn. Ik zie mensen onduidelijke hulpen. Of ruiters zijn zo traag dat het paard tussen de hulp en een correctie nog makkelijk een kop koffie kan drinken en een vriend kan bellen, voor hem duidelijk wordt dat de baas iets wilde. Als een paard niet reageert en je weet zeker dat hij de hulp kent en jij het correct aangaf? Dan moet je als de gesmeerde bliksem nog een hulpen geven.” Een variant voor gevorderden: rijd in de eerste hoek van de korte zijde een kleine volte. Vervolg de korte zijde in schouderbinnenwaarts. Blijf daarmee doorgaan door de volgende hoek en appuyeer de hele diagonaal. Verlies je halverwege balans of tempo, maak dan bij X een kleine volte, van waaruit je het tweede deel van het appuyement inzet.
Oefening 8: losmaken in galop
Spring aan in galop. Ben je nog niet zo ervaren of heb je een jong paard, maak de overgang dan in de hoek. Ben je al meer gevorderd, wen jezelf er dan aan om op een rechte lijn aan te springen. Maak in de eerste hoek een volte van zo’n achttien meter, in de tweede eentje van vijftien meter, in de derde een volte van twaalf meter en in de vierde eentje van tien meter. Is dat nog te moeilijk, houd de voltes dan iets groter. Ga dan tussen E en B op de grote volte en laat je paard – nog steeds in galop – zijn hals voorwaarts-neerwaarts strekken tot zijn hoofd ongeveer op borsthoogte is. Het tempo mag hierbij niet veranderen. Gebeurt dat wel, neem hem dan terug en probeer het opnieuw, net zo lang tot hij wel bij je blijft. Neem de teugels weer op, laat hem iets terugkomen in tempo en maak een vloeiende overgang naar draf. Verander van hand en herhaal de voltes.
Lassetter: “Let goed op je houding. Hoe kleiner de volte, hoe meer het paard zijn achterbenen moet gebruiken. Dat vindt hij lastig, dus hij zal proberen op de voorhand te gaan en meer tempo te maken. Probeer het evenwicht te bewaren en probeer in de voltes voor je gevoel naar boven toe te rijden. Het paard mag niet harder. Wil je hem opvangen, richt dan je bovenlichaam op en geef een korte ophouding met twee teugels tegelijk, die je eventueel herhaalt als er niets gebeurt. Blijf niet trekken, want dan blokkeer je het paard. Het moet voor hem duidelijk zijn wanneer je wilt dat hij terugkomt in tempo en wanneer je een overgang naar draf wilt maken. Er moet dus verschil tussen die hulpen zitten.” Oefening 9: contragalop
Spring aan in galop. Rijd een grote volte bij A of C. Maak daarna een halve grote volte en ga op X in contragalop door op de andere grote volte. Rijd over de X terug naar de ‘goede’ galop. Eigenlijk maak je dus een grote acht. Meer ervaren ruiters maken, als ze uit de contragalop terugkomen bij X, een volte van tien meter naar de ‘goede’ kant, waarna ze nogmaals een grote volte in contragalop maken. Herhaal dit op de andere hand. Beheers je de wissels, dan kun je nogmaals een acht rijden met een changement op X, waarna je de oefening met de contragalop herhaalt.
Lassetter: “Contragalop is heel wat anders dan de verkeerde galop. Het is de bedoeling dat het paard in balans blijft en niet voorover ‘wegstormt’. Ook moet hij in de contragalop de sprong behouden. Dat vergt veel ‘rek’. In contragalop houdt het paard de houding en buiging van de ‘goede’ galop. Hij mag dus enigszins naar buiten kijken. Overdrijf dat niet, want dan breng je hem juist uit zijn evenwicht. Het is erg belangrijk dat je zelf in de correcte houding blijft zitten. Draai je je lichaam in contragalop mee de volte op, dan breng je hem uit balans. De meeste paarden vallen er dan uit, sommige springen geheel of deels over, andere gaan rennen. Doe je het op de juiste manier, dan heeft contragalop een grote gymnastische en verzamelende waarde. Voel je dat het mis gaat, maak dan een correcte overgang terug naar draf en probeer het opnieuw. Als je elke week een meter verder komt, kom je er vanzelf.”Oefening 10: opzij in galop
Deze oefening is voor de meer ervaren ruiters en paarden. Galoppeer aan. Verzamel je paard op de korte zijde door jezelf op te richten. Rijd ver de hoek in, buig hem en appuyeer naar de X. Maak een volte van tien meter en appuyeer door naar de hoek. Rijd een changement en herhaal op de andere kant.
Appuyeer nogmaals vanuit de hoek naar de X, rijd de volte, changeer en appuyeer terug naar de hoefslag. Rijd een wissel voor de hoek. Herhaal op de andere hand.
Lassetter: “Tijdens het appuyement moet het paard gedragen blijven. Maar je wilt ook met grote sprongen voorwaarts-zijwaarts. Voor ruiters niet altijd makkelijk om in positie te blijven. De volte geeft je tijd om weer even in de goede houding te komen en helpt om je paard opnieuw op het achterbeen te plaatsen. Let goed op je evenwicht, zodat hij bij het opnieuw inzetten van het appuyement niet door je binnenbeen valt naar de hoefslag toe. En rijd je de wissel, dan is het belangrijk dat je paard daarvoor één pas recht is. Best veel gepruts op een klein stukje. Rijd liever een extra volte dan een mislukte wissel, als je in tijdnood komt. De juiste voorbereiding is cruciaal bij deze oefening. Hoe beter je dat voor elkaar hebt, hoe meer tijd je onderweg overhoudt. Dwing niet met je houding en zit. Je paard moet de hulpen zo goed begrijpen dat je er geen kracht mee uit hoeft te oefenen.”