Aanleuning
Aanleuning

4 tips voor de juiste aanleuning

Training Dressuur Opvallend

Je wil je paard rijden met de juiste aanleuning. In het ideaalbeeld betekent dit dat het paard naar het bit/je hand toeloopt met voldoende activiteit vanuit de achterhand en daarmee gedragenheid. Daarmee kan het ook de ruiter beter dragen. Hoe bereik je dit? Vier oefeningen.

De Britse eventingruiter Gary Parsonage gebruikt een volte en snelle en korte overgangen om bovenstaand doel te bereiken.

1. Volte groter en kleiner maken

Dit is een simpele oefening, bedoeld om een paard los te werken. Met deze oefening activeer je het achterbeen, terwijl je het paard voorwaarts en naar de hand toe rijdt. 

Je stimuleert hiermee gedragenheid en het paard krijgt er een betere aanleuning van. Je kunt erbij gebruik maken van een pylon. Begin in stap een volte van twintig meter rond de pylon te draaien en zorg dat de cirkel gelijk is, dus dat je overal op 20 meter afstand van de pylon blijft. 

Als dit goed lukt en je hebt je paard goed nageeflijk, dan kun je de volte kleiner gaan maken in de richting van de pylon. Je kunt de volte zo klein maken als je wil en blijf even een paar rondjes op de cirkel. Wijk vervolgens voor je binnenbeen weer naar buiten. 

Doe dit in het ritme van het paard en stop als je weer op de volte van 20 meter bent. Je kunt deze oefening zowel in draf als in galop herhalen als het paard er aan toe is.

2. Korte en snelle overgangen

Om te testen of het paard goed reageert op de been- en de handhulpen en om het daarop te trainen, kun je korte en snelle overgangen maken. Het doel is om het paard te laten reageren op lichtere hulpen. Hoe doe je dat? Je kunt in draf een paar passen langzamer gaan, terwijl de hoofd-halshouding van het paard hetzelfde blijft, en vervolgens rijd je weer voorwaarts, ook in dezelfde aanleuning. 

Als dit goed gaat, kun je de overgangen wat langer laten duren, dus langer in een langzaam tempo en langere stukken verruimen. Zo krijg je meer expressie en duidelijkere overgangen. Het paard moet te allen tijde actief voor het been blijven. Veel ruiters denken dat als hun paard voorwaarts is, het ook voor het been is. Dat is een valkuil. Om minder handhulpen te hoeven gebruiken, kun je je bovenlichaam en je gewicht gebruiken om het paard voor te bereiden op de overgang. 

Zo krijgt het paard ook meer vertrouwen in de oefeningen. Als je je lichaam goed in balans kunt houden, zal het beter gaan.


Amazone Katie Jerram, die paarden africht voor bestgaand rijpaardrubrieken,  gebruikt zijwaartse oefeningen en drafbalken om de juiste aanleuning te krijgen.ijschrift - Foto: Arnd Bronkhorst

3. Zijgangen

Met zijgangen krijg je het paard goed aan je been en aan het bit. Ook leert het paard daarmee de hulpen te accepteren: onmisbaar voor een juiste aanleuning. 

Het geeft de ruiter ook de controle die hij nodig heeft. Katie gebruikt vaak twee zweepjes om het paard te helpen de achterbenen beter op te tillen. Geen sporen, omdat die vaak ook niet gebruikt worden in de showrubrieken. Als het paard niet goed op een beenhulp reageert, geeft Katie een tikje op de achterhand van het paard.

Ook bij de zijgangen begin je in stap. Gebruik je je hand en je been om vijf meter uit de hoefslag te wijken. Zowel voor- als achterbenen moeten daarbij kruisen. Als dat lukt, ga je een paar passen rechtuit en wijk dan weer terug naar de hoefslag. 

Dit kan herhaald worden, zodat het paard leert zijn achterbenen goed te gebruiken en een betere aanleuning krijgt. Als het in stap goed lukt, kun je de oefening in een gecontroleerde arbeidsdraf doen.

4. Drafbalken

Met drafbalken geef je je paard wat afwisseling in de training. Ook stimuleer je daarmee paslengte, elasticiteit en het achterbeengebruik, waarmee je uiteindelijk een betere aanleuning kan krijgen.

Begin in stap met drie balkjes op zo’n vijf meter afstand van elkaar. In draf kun je meer balkjes neerleggen, zes of zeven stuks. Daarna kun je de afstand tussen de derde en de volgende balken vergroten om je paard te stimuleren zijn passen te vergroten.

Rijd altijd over het midden van de balken. Zorg ervoor dat je paard niet wegrent op zijn voorhand. Zodra hij dit doet, maak je een halve ophouding, net zo lang tot hij gedragen over de balkjes loopt.

Om meer actie in de benen te krijgen en nog meer balans, kun je de balkjes op cavalettihoogte zetten. Je begint dan weer met balken op zo’n vijf meter afstand van elkaar.

Bron: Horse and Hound