opening (Large)
opening (Large)

Ophoudingen opgehelderd

Nieuws

Wat is een halve ophouding? In theorie is het een heel korte teugelhulp die zeer veelzijdig inzetbaar is. De praktijk is vaak anders. Jammer, want correct gegeven halve en ook hele ophoudingen kunnen de opleiding van je paard duidelijk verbeteren. Instructeur en dressuurruiter Bart Bax legt uit hoe en waarom.

Met een hele ophouding maak je een overgang naar een langzamer tempo of naar het halthouden. Een halve ophouding is multi-inzetbaar. Je kunt het gebruiken om het paard alerter te maken, ietsje meer te verzamelen, een beetje zachter op de hand te krijgen, iets meer in balans te laten lopen of om een hele ophouding voor te bereiden. “Helaas vergeten veel ruiters de halve ophouding te gebruiken of hebben geen idee waarom ze het gebruiken”, zegt instructeur en dressuurruiter Bart Bax. Hij test zijn leerlingen daarom regelmatig door ze te vragen: ‘Wat heb je nou eigenlijk gedaan en waarom?’ Vaak blijft het dan stil.

Halve ophouding

De halve ophouding bestaat uit een combinatie van een been- en teugelhulp. De teugelhulp is de hoofdhulp, maar voldoende impuls is een vereiste. De halve ophouding begint dan ook met het controleren van die impuls. Als die ontbreekt, zul je dat eerst met je zit, been of beide moeten opwekken. Het paard moet vanuit de achterhand naar de hand toe bewegen, want alleen dan is de begrenzende teugelhulp geen terugwerkende hulp. “Als het paard al veel ‘go’ heeft, geef je geen been, want daar schrikt hij misschien van.” Na de beenhulp komt de begrenzende teugelhulp. Dat betekent dat je heel kort je hand sluit. Hoe lang ‘heel kort’ duurt, hangt van het paard af. Meestal is het een fractie van een seconde. Bij een jong of groen paard is het soms een fractie langer en kan het helpen om je bovenlichaam iets terug te brengen terwijl je je hand sluit.
‘Er wordt te veel vastgehouden’
Zodra het paard reageert, staat de ruiter de hand meteen toe zonder het contact te verbreken en met behoud van de voorwaartse impuls. Hier gaat het in de praktijk vaak mis. “Er wordt te veel vastgehouden”, zegt Bax. “We beginnen met een halve ophouding, maar maken het niet af. We staan niet toe, maar blijven vasthouden als we druk op de teugel krijgen. Alleen zit het resultaat van de halve ophouding juist in het loslaten. Als mijn paard bijvoorbeeld iets voorover valt, kan ik hem met een correcte halve ophouding weer in balans krijgen. Als ik te lang vasthoud, krijgt het paard juist alle kans om meer in de hand te lopen en wie hangt dan aan wie?” Er is trouwens nog wel een subtiel verschil tussen loslaten, geven en toestaan. Bij een jong of onervaren paard zul je echt even moeten loslaten en iets meer teugel moeten geven om te controleren of hij op eigen benen blijft lopen. Bij een meer ervaren paard is de hand toestaan, ontspannen of niet meer inhouden al voldoende.

Verschillende redenen

De halve ophouding is in verschillende situaties en voor verschillende redenen inzetbaar. Bijvoorbeeld voordat je een pasje wilt verruimen, voor de inzet van schoudervoorwaarts of tijdens het schoudervoorwaarts, omdat het paard wat zachter op de hand mag worden. Als een paard bijvoorbeeld te vlot loopt, kun je hem met een halve ophouding iets verzamelen en laten wachten. In dat geval geef je geen been, maar sluit je alleen kort je hand. Maar je kunt een paard met een halve ophouding ook wat scherper maken. Dan geef je uiteraard wel eerst een beenhulp voor dat extra beetje impuls.
“Na de middendraf, als ik voel dat het paard voorover valt, maak ik een halve ophouding om het evenwicht en eventueel de houding te herstellen. Ik maak ook een halve ophouding voor het schoudervoorwaarts gaan. Ik rijd de hoek door, plaats mijn handen iets naar binnen, druk het binnenbeen van het paard er iets onder en geef met mijn buitenteugel een halve ophouding om duidelijk te maken dat we niet voorwaarts de diagonaal opgaan, maar zijwaarts op de lange zijde blijven.” Wanneer en of een halve ophouding noodzakelijk is, vraagt volgens Bax om een stukje ‘rijkunstig gevoel’. “En als mijn paard keurig loopt, ga ik hem natuurlijk niet storen met een onnodige hulp.”
‘Als mijn paard keurig loopt, ga ik hem natuurlijk niet storen met een onnodige hulp’
Komt er te weinig reactie op de halve ophouding of heb je niet het gewenste resultaat bereikt? Herhaal de hulp dan nog eens. En eventueel nog eens. “Als het dan nog niet doorkomt, maak je een overgang naar een lagere gang of het halthouden. Zo leer je het paard terug te komen op de halve ophouding. Dat moet hij even snappen.” Merk je tijdens de training dat je steeds vaker een halve ophoudingen moet geven? Breek je training dan op in meer, korte reprises. “Als je te lang doorgaat en het paard fouten gaat maken door vermoeidheid, doe je veel werk voor niets. Het is beter om na een paar rondes even te gaan stappen, te ontspannen en de training daarna op te pakken.”

Hele ophouding

De toepassing van de hele ophouding is simpel. Je gebruik het om een overgang te maken van een hogere naar een lagere gang of naar het halthouden. De uitvoering is lastiger, want een correcte hele ophouding is als een gymnastische oefening wanneer het met voldoende impuls en een zekere verzameling, op het achterbeen wordt uitgevoerd. Dat is het verschil tussen ‘stil gaan staan’ en een ‘overgang naar het halthouden maken’. Na een correcte hele ophouding maakt het paard de overgang met zijn hele lijf. Op die manier voorkom je dat de oefening er in elkaar getrokken uitziet en houd je voldoende lengte in de hals. Hoe pak je dat aan? Maak eerst een halve ophouding; controleer de impuls, motiveer dit zo nodig en sluit je hand. Als het paard optimaal reageert, kun je een fractie langer sluiten en de overgang maken. Reageert het paard onvoldoende, dan zul je de halve ophouding eerst nog eens moeten herhalen. “Blijf altijd waakzaam met je been. Het paard moet uiteraard niet harder gaan lopen voordat je een overgang terug maakt, maar hij moet wel actief blijven.” Sommige paarden storten echter na de eerste halve ophouding helemaal in. Bax zet de overgang dan niet door, maar rijdt verder. Hij blijft naar de overgang toe rijden, maar stelt hem uit. Een schijnovergang dus. “Want ook na een hele ophouding wil je dat het paard actief blijft en niet stil valt.”
Ben je toch onzeker of je de hele of halve ophouding goed hebt toegepast en uitgevoerd? Stel jezelf de vraag die Bax zijn leerlingen stelt: ‘Wat heb je gedaan en waarom?’